In de jaren 20 van de vorige eeuw verboden de Verenigde Staten met de “Volstead Act” de productie en verkoop van alcohol. Niet dat er niets te drinken viel tijdens de Drooglegging. Amerikanen waren vaste stamgasten in de Mexicaanse en Canadese grenskroegen. Dichter bij huis werd de maffia ondertussen stinkend rijk met illegale dranksmokkel. De onbetwiste uitdager van de “Prohibition” was natuurlijk Al Capone.
In de puike HBO-serie “Boardwalk Empire” steelt, steekt, schiet en stompt de Brit Stephen Graham zich als een jong straatboefje een weg naar de absolute misdaadtop van Chicago. Robert De Niro vertolkte een even akelige als charmante Al Capone in Brian De Palma’s meesterwerk “The Untouchables”. Najaar 2019 reïncarneert Tom Hardy de tragische eindjaren van Chicago’s misdaadkoning in “Fonzo”. Hoog tijd dus voor tien misdadig interessante weetjes over Amerika’s beroemdste gangster.
10. Al Capone kwam oorspronkelijk uit New York
Dat Al Capone zich in de roerige jaren twintig tot de misdaadkeizer van Chicago kroonde, stond niet meteen in de sterren geschreven. De jonge Alphonse zag het levenslicht op 17 januari 1899 in New York, als vierde van negen kinderen. Vader Gabriel (een kapper) en moeder Teresa (een naaister) waren hardwerkende Napolitaanse migranten die verlangden naar een beter leven op 95 Navy Street in de havenwijk van Brooklyn.
De jonge Al Capone was een veelbelovende leerling, maar worstelde toen al met een knoert van een autoriteitscomplex. Nadat hij op zijn veertiende een lerares in het gezicht sloeg, beëindigde de strenge katholieke school vroegtijdig zijn studiecarrière.
Deirdre Capone
Na allerlei losse karweitjes merkte Johnny “The Fox” Torrio de mollige tiener op. Vriend en vijand prees “The Fox” voor zijn vernuft en uitstekend werkende grijze hersencellen. De geniale gangster zag meteen dat Capone een ruwe diamant was die met wat slijpwerk pas helemaal zou schitteren.
9. Al Capone verafschuwde zijn bijnaam “Scarface”
“The Fat Boy from Brooklyn” werkte zich snel op. Zoals vele andere schooldrop-outs leerde hij het klappen van de zweep bij welluidende straatbendes als de “South Brooklyn Rippers”, de “Junior Forty Thieves”, de “Bowery Boys” en uiteindelijk de notoire “Five Points Gang” van de voormalige bokser Paul Kelly in Manhattan.
Vanaf 1917 werkte Al Capone onder het goedkeurend oog van Frankie Yale, Johnny Torrio’s rechterhand in New York, als uitsmijter in de Harvard Inn op Coney Island. Daar incasseerde hij op een avond de drie markante littekens aan zijn linkergezichtshelft, die de pers later inspireerde tot de bijnaam “Scarface”.
Tijdens het onfortuinlijke voorval loerde de toen achttienjarige uitsmijter iets te gretig vanuit zijn portiek naar het zusje van de gangster Frank Galluccio. Na een schuine opmerking, eiste een woeste Galluccio excuses. De ervaren maffiosi had al aardig wat borrels op en Al Capone stond nu ook niet bepaald bekend als een zenboeddhist, dus het akkefietje escaleerde razendsnel in een handgemeen. Galluccio trok daarbij een mes en stak Al Capone drie keer in het gezicht, wat goed was voor dertig hechtingen in het Coney Island Hospital. En dan had de jonge gangster nog geluk dat zijn opponent zo bezopen was. Galluccio verklaarde dat hij eigenlijk op de halsslagader mikte. Als dat geen onvoorwaardelijke broederliefde is!
Al Capone schaamde zich voor zijn verminkingen en loog dat hij de verwondingen opliep tijdens zijn imaginaire oorlogsdienst in Frankrijk. IJdel als hij was, smeerde hij een hoop talkpoeder op zijn gezicht zodat de gezwollen kervingen minder blonken. De bijnaam “Scarface” waar de dagbladen hem mee tutoyeerden, verfoeide hij al helemaal en oh wee als ze hem langs zijn linkerkant fotografeerden. Handlangers en zakenpartners respecteerden hun chef als “The Big Fellow”. Intimi vleiden hun vriend met “Snorky”, wat verwees naar zijn onberispelijke klederdracht.
8. De juiste man op de juiste plaats
De stijlvolle “Snorky” had talent, zoveel was zeker. Maar bovenal beschikte Al Capone over een flinke portie hoerengeluk. In 1919 introduceerde Johnny Torrio hem bij Big Jim Colosimo, die al jaren met zijn Maffia-organisatie “The Outfit” regeerde over de Italiaans-Amerikaanse onderwereld van Chicago. Torrio’s protegé bleek de geknipte kandidaat voor diens gloednieuwe bordeel “Four Deuces”. Toen in 1920 het alcoholverbod in werking trad, wou de gewiekste Torrio meteen op de dranksmokkeltrein springen. De conservatievere Colosimo bleek minder overtuigd.
Geld en macht liepen blijkbaar dieper dan loyaliteit, want in mei 1920 legde Colosimo onverwachts het loodje. Naargelang wie je gelooft, hield Al Capone of Frankie Yale het dodelijke schietijzer vast.
Torrio genoot niet lang van zijn nieuwe leiderschap. Na een mislukte moordaanslag keerde hij in 1925 terug naar zijn geboorteland Italië. “The Outfit” en de bijbehorende miljoenen dollars genererende dranksmokkel, kansspelen, afpersing en hoererij liet hij na aan zijn trouwe rechterhand: de toen zesentwintigjarige Al Capone.
7. Al Capone en “The Outfit” scoorden jaarlijks 100 miljoen dollar
Chicago Bureau (Federal Bureau of Investigation) – Wide World Photos
Tegen het einde van de roaring twenties harkten Al Capone en “The Outfit” 100 miljoen dollar per jaar bij elkaar. Illegale alcoholverkoop domineerde de boekhoudingstabellen, maar afpersing, gokken en prostitutie sloeg het Italiaans-Amerikaanse misdaadsyndicaat ook nooit af. De immer piekfijn uitgedoste maffiabaas wapperde zelfs gretig met dollarbriefjes tijdens paardenraces en bewaarde daarbij nog zijn cool als hij even een anderhalf miljoen verloor.
Het was een publiek geheim dat Al Capone niet vies was van een afrekening hier en daar. Toen drie van zijn handlangers een coup planden, sloeg hij ze eigenhandig de schedel in met een baseball bat. De straten van Chicago kleurden geregeld rood zonder dat Marco Borsato daar een hand in had. Rivaliserende bendes vochten keihard voor hun afgebakende stadswijken, terwijl politie, politici en rechters zwichtten voor steekpenningen. De onbetwiste misdaadkoning ging jaren zijn gang, tot op 17 oktober 1931 een rechtszaak voor, godbetert, belastingontduiking een einde aan zijn clandestien imperium maakte.
6. Al Capone kneedde zorgvuldig zijn flamboyante imago
Waarom spreekt Al Capone vandaag nog steeds zo tot onze verbeelding? Omdat hij al bij leven de legende oversteeg. Een legende die hij overigens zorgvuldig kneedde. Zelfs in het buitenland haalde de omvangrijke gangster de kranten. “The Big Fellow” schuwde de media niet, integendeel: hij zat nooit verlegen om een sappige quote. Wat had hij tenslotte te vrezen? De gewone man op de straat lustte het drankverbod niet. Na de beurskrach van 1929 smeekten mensen meer dan ooit om alcohol.
De politiek en politie had “Snorky” netjes in zijn suède broekzak. En als het tot een rechtszaak kwam, kocht hij de jury wel even om. Als dat al nodig was. “Sure, and some of our best judges use my stuff”, repliceerde hij op de vraag of hij daadwerkelijk drank sleet.
Daarbij: deed hij het volk eigenlijk geen gunst? “Ninety percent of the people of Cook County drink and gamble and my offense has been to furnish them with those amusements”, pochte hij. Al Capone profileerde zich graag als een moderne Robin Hood, die in gaarkeukens soep uitdeelde aan de armen en altijd enkele honderdjes als fooi achterliet. Toch was zijn vrijgevigheid vooral schijn. Het merendeel van zijn filantropie verdween als steekpenningen in het spaarvarken van de corrupte elite.
Wide World Photos, Chicago Bureau (Federal Bureau of Investigation)
Tegelijkertijd stond “The Outfit” open voor alle rassen. Joden, zwarten, Polen of volbloed Amerikanen: iedereen mocht mee aan boord. De ruimdenkende Al Capone en zijn broer Ralph lanceerden zelfs als heuse jazz-impresario’s de carrières van aanstormende zwarte muzikanten die in broeierige nachtclubs de swingende soundtrack van Chicago verzorgden. Al kon hij soms wel een beetje pushen. Toen Al Capone Fats Waller op zijn verjaardagsfeest wou, beval hij zijn mannen de jazzartiest te ontvoeren. Twee dagen later dook de ster achter “Ain’t Misbehavin” weer op met een kater van jewelste en duizenden dollars drinkgeld.
5. Al Capone is nooit veroordeeld voor het Valentijnsdagbloedbad
In de roaring twenties grossierden rokerige bars en nachtclubs in jazz, blues en het clave-ritme van de Charleston. Op de straten en in donkere steegjes klonk geregeld een minder vredelievend geluid: het machinale geratel van Tommyguns.
George “Bugs” Moran gold als Al Capone’s grootste rivaal. Samen met zijn Ierse “North Side Gang” heerste hij over het noorden van Chicago, “The Outfit” controleerde het zuiden. Naarmate de Drooglegging zijn hoogtepunt bereikte, brokkelde die officieuze demarcatielijn steeds verder af.
Op 14 februari 1929 verloor de Ierse bendeleider vijf van zijn topmannen. Huurmoordenaars in valse politie-uniformen en trenchcoats maaiden Morans secondanten en twee toevallige aanwezigen (een automonteur en een opticien die graag in criminele kringen vertoefden) in koelen bloede neer met 72 kogels in een garage die fungeerde als opslagplaats voor illegale drank.
Het Valentijnsdagbloedbad joeg een schokgolf door Chicago, maar de opdrachtgever van de brutale afrekening raakte nooit bekend. Al Capone zat op die bloederige feestdag in Florida. De politie en FBI vonden dat wel een heel handige alibi, al kon niemand ooit zijn aandeel bewijzen. Toch kwam de gevangenis steeds dichterbij. En dat was allemaal te danken aan Eliot Ness en zijn “Untouchables”, toch?
4. “The Untouchables” speelden een verwaarloosbare rol bij Al Capone’s opsluiting
Met “The Untouchables” draaide Brian De Palma in 1987 een vaak geciteerde misdaadklassieker die meteen ook Kevin Costner naar de Hollywood A-List katapulteerde. Robert De Niro steelt ondanks zijn schamele schermtijd vanzelfsprekend de show als Al Capone (let op die baseball bat-scène!), maar de held is natuurlijk Eliot Ness.
De Palma’s meesterwerk vereeuwigde het beeld van de onkreukbare droogleggingsagent die met een handvol onverschrokken dienders en een arsenaal schietijzers Al Capone’s misdaadsyndicaat oprolt. En uiteraard ook niet te vergeten: Sean Connery’s geniale bijrol als norse veteraan die het ondertussen allemaal wel gezien heeft. De inmiddels gepensioneerde Schot herinnert het zich anders wel. Het leverde hem zijn eerste én enige Oscarnominatie op (die hij gelukkig wel verzilverde).
De Palma baseerde zijn film op de gelijknamige memoires die de echte Eliot Ness met zijn biograaf Oscar Fraley bij elkaar puzzelde. Ironisch genoeg raakte de man die Al Capone’s illegale brouwerijen en stookplaatsen met geweld inbeukte later zelf aan de boemel. Ness’ drankverslaving brak zijn carrière en huwelijk zuur op. Hij stierf op 16 mei 1957 aan een hartaanval kort voor de publicatie van het beroemde boek. Blijkbaar zorgde zijn drankzucht ook voor enige overdrijving, want de bestseller neemt meerdere loopjes met de werkelijkheid.
De Hollywoodiaanse lezing van de feiten staat in schril contrast met Ness’ vlekkeloze reputatie als onomkoopbare gezagsdrager. De onderwereld beloofde de agent iedere maandagochtend tweeduizend dollar (bijna het equivalent van zijn jaarsalaris) als hij even de andere kant opkeek, maar Ness’ bewonderenswaardige antwoord was duidelijk.
3. Capone’s jarenlange belastingfraude betekende zijn ondergang
Voorjaar 1930 voegde Al Capone een nieuw pronkstuk aan zijn lange lijst bijnamen: “Public Enemy No. 1”. Nog in maart dat jaar begon Eliot Ness aan zijn klopjacht. De invallen in Capone’s smokkelkelders kostten “The Big Fellow” en zijn organisatie een aardige duit, maar bleven al met al muggenprikjes voor de clandestiene zakenman. Het opsporingsteam verzamelden weliswaar vijfduizend overtredingen op de “Volstead Act” (de wetgeving die vanaf 1920 het alcoholverbod afdwong), maar uiteindelijk deed Al Capone’s jarenlange belastingontduiking hem de das om. Zijn creatieve boekhouding bleek goed voor elf jaar cel.
2. Al Capone beleefde een rottijd in Alcatraz
Brommen is natuurlijk nooit aangenaam, maar doorgaans hebben gevierde gangsterbazen het best nog gezellig achter de tralies. Corrupte cipiers verlenen je een hoop privileges en er staan altijd wel nieuwe loopjongens klaar met gefleem. In mei 1932 arriveerde Al Capone in de Atlanta U.S. Penitentiary, waar hij twee jaar als een koning leefde in een luxecel. Dat veranderde allemaal toen hij op 22 augustus 1934 verkaste naar het net geopende Alcatraz in San Francisco Bay.
Bij zijn aankomst op het beruchte gevangeniseiland wierp Capone de gevangenisdirecteur James A. Johnston nog vette “You know who I am” toe. Het lachen zou hem al snel vergaan. Capone’s Alcatraz-jaren waren geen pretje. Met zoveel bekende bajesklanten hing er altijd wel een gespannen sfeertje op “The Rock”, al hield Al Capone zich aanvankelijk sterk.
Toen de Texaanse bankovervaller Jimmy Lucas hem neerstak met een schaar, gaf hij zijn belager meteen een fikse dreun met een rondslingerend instrument. Toch was het pijnlijk duidelijk dat de eens zo machtige maffiabaas vervelde tot gevangene nummer 85-AZ. Na enkele jaren bekende hij schoorvoetend aan de gevangenisdirecteur: “It looks like Alcatraz has got me licked.”
Zo stelden Al Capone’s medegevangenen hun veto tegen zijn toetreding tot het gevangenisorkest. Toegegeven, Capone had het muzikaal gevoel van een terminale kaketoe. Andere bronnen verklaren dat hij best een stukje banjo kon spelen, maar dat hij een bijzonder onhebbelijk bandlid was. Hoe dan ook: nadat de orkestleden hem na een aanvaring op een haar na lynchten, plukte de gebroken “Big Fellow” voortaan moederziel alleen op zijn snaren in het doucheblok.
Ook sleet hij steeds meer tijd op de ziekenboeg. Als jonge gangster maakte Al Capone er een erezaak van om nieuwe prostituees vooraf te testen. Zijn ver gevorderde gonorroe en syfilis dreven de mentaal aftakelende hoerenconnaisseur nu geleidelijk tot huilbuien en andere vernederende situaties. Enige lichtpuntje: hij mocht Alcatraz vervroegd verlaten.
1. Al Capone stierf compleet berooid
Toen Al Capone bij het ochtendgloren van 16 november 1939 de gevangenis verliet vreesde niemand dat hij zijn criminele activiteiten zou heropstarten. Daar was hij psychisch namelijk al lang niet meer toe in staat. Na zijn vrijlating kampeerde hij wekenlang in het Union Memorial Hospital (het meer gerenommeerde John Hopkins Hospital wou geen ex-gangster behandelen) van Baltimore. Zijn vergevorderde geslachtsziekten trakteerden hem tegen die tijd ook al op parese. Hij testte nog als een van de eerste proefpersonen penicilline, maar de syfilisschade bleek onomkeerbaar.
In 1946 concludeerden een arts en een psychiater dat de ooit zo gevreesde maffiosi nu de mentale leeftijd van een kind van twaalf had. “The Fat Boy from Brooklyn” die Chicago een decennium in zijn greep had, overleed op 25 januari 1947 aan een hartinfarct. De nog maar achtenveertigjarige Al Capone verliet de wereld als een geïsoleerde armoedzaaier. “The Big Fellow” bewees steevast zijn medeleven met peperdure boeketen op uitvaarten van rivaliserende bendes, maar slechts weinig vrienden verschenen op zijn eigen bescheiden begrafenis.
In zijn laatste levensjaren stopten zijn voormalige handlangers hem zeshonderd dollar per week toe. Een aalmoes, voor een man die smulde van luxe. Voor zijn weduwe restten er enkele kruimels en de brieven die “Snorky” haar schreef vanuit zijn Alcatraz-cel. Mae Capone moest al vijf jaar na haar mans dood het huis in Palm Island verkopen.