Geen idee wat er in het zeewater voor de Californische kust klotste. Maar begin jaren 90 springt de ene punkrockband na de andere daar vanuit de underground pardoes in de mainstream. Van bescheiden airplay op obscure lokale alternatieve radiostations naar platinaplaten en MTV in enkele maanden tijd. Onafhankelijke platenlabels als Epitaph Records, Fat Wreck Chords, Hellcat en Nitro geven ondertussen minder succesvolle bands een podium met geweldige cd-compilaties als ‘Punk-O-Rama’, ‘Fat Music’, ‘Give ‘em the Boot’ en ‘Go Ahead Punk… Make My Day’.
In 1994 doet skatepunk wat het in de jaren 70 niet kon. Het entert met een ongeziene levenslust de commerciële muziekwereld. De donkere grungedagen zijn over. Het is tijd voor een royale dosis Californische zon. Bands als Green Day, The Offspring, NOFX, Bad Religion en Rancid nemen het voortouw.
Maar weinig muziekgenres behouden langer dan vijf jaar hun relevantie. Eind jaren 90 lost een nieuwe lichting poppunkers alweer de veteranen van het gouden punkjaar af. Wie waren deze Californische grootheden? En hoe veroverden ze plotsklaps de wereld? Dat ontdek je uitvoerig in deze Top 10 Beste én Bekendste Punk Bands van de Jaren 90!
10. Descendents
“Why can’t you see you torture me / You’re already thinking about someone else / When he comes home / You’ll be in his arms and I’ll be gone” – Lang voor duizend emo- en poppunkbandjes over onbereikbare liefdes zongen, waren er al de Descendents. Zonder de legendarische band uit Manhattan Beach hadden we zelfs nooit van Blink-182 gehoord. De lyrics, het gitaarspel, tot zelfs Tom DeLonge’s kenmerkende zang. Het gaat allemaal terug tot de Descendents.
Dé oorspronkelijke poppunkband wortelt in 1977. Hun échte geboortejaar is evenwel 1979. Dan vervolledigt Milo Aukerman het kwartet. De zestienjarige bolleboos moet zowat de meest atypische frontman zijn die ooit in The Golden State een microfoon vastgreep. Terwijl andere Californische South Bay-punkers boos razen over al wat fout loopt in de maatschappij, is hij de verpersoonlijking van de schoolnerd die steeds het mooie meisje misloopt. De ultieme antirockster. En zo ziet hij er ook helemaal uit. Een karikatuur van zijn bebrilde kop wordt de officiële bandmascotte die alle Descendents-platen siert.
‘Milo Goes to College’ (1982) is snel, hard én bijzonder melodisch. Het klassieke debuutalbum telt 15 nummers die in nauwelijks 22 minuten en 10 seconden voorbij zijn. Die tijdspanne volstaat om een hele generatie muzikanten te beïnvloeden. In een ander leven had het punkrockkwartet miljoenen platen van het schroeiende kleinood verkocht. Dave Grohl vatte het ooit mooi samen met de woorden: “If the Descendents had made Milo Goes to College in 1999, they’d be living in fucking mansions. That’s a fucking amazing record.” – De albumtitel blijkt bittere ernst. Zanger Milo Aukerman ruilt het repetitiehok na de opnames in voor universitaire studies biochemie aan de UCSD.
De onderbreking duurt gelukkig niet lang. Tussen de moleculen en petrischaaltjes door vindt de student tijd voor maar liefst drie nieuwe Descendents-albums. Na ‘I Don’t Want to Grow Up’ (1985), ‘Enjoy!’ (1986) en ‘All’ (1987) kiest Aukerman definitief voor de academische wereld. Zijn bandleden Stephen Egerton, Karl Alvarez en Bill Stevenson punkrammelen ondertussen lekker verder met hun nieuw project All.
Wat niemand nog had durven dromen, gebeurt alsnog ten midden de grote 90ies skatepunkhausse. De originele bezetting maakt een grootse comeback met ‘Everything Sucks’ (1996). Het onverwachte vijfde album van de poppunkpioniers moet nauwelijks onderdoen voor hun invloedrijke debuutplaat.
De jaren daarop blijven woelig. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In 2004 keert de band terug met nieuw materiaal. Op de EP ‘‘Merican’ en langspeler ‘Cool To Be You’ heroveren de Descendents moeiteloos hun status van ‘The Kings of the Lovelorn Anthem’. Nog eens 14 jaar later verlaat de professor definitief de wetenschapswereld om zich weer fulltime aan punkrock te wijden. Met platen als ‘Hypercaffium Spazzinate’ (2016) en ‘9th & Walnut’ (2021) bewijzen de South Bay-legendes dat een beetje geduld altijd beloond wordt.
9. Lagwagon
In 1994 ligt het muzikale epicentrum van Amerika even in Californië. Dat jaar verschijnen nog voor de zomer eindigt vier cruciale punkrockmijlpalen in The Golden State. De Californische grizzlybeer klauwt hongerig naar de Amerikaanse Billboard Charts met de onverwachte succesalbums van Green Day (‘Dookie’), The Offspring (‘Smash’), NOFX (‘Punk in Drublic’) en Bad Religion (‘Stranger than Fiction’). In het licht van deze Gouden Vier, wordt een vijfde kleinere vis al eens vergeten. ‘Trashed’ van Lagwagon.
Toegegeven. De band kon bezwaarlijk dezelfde verkoopcijfers voorleggen als bovengenoemde punkrockgrootheden. Maar het succes van hun tweede album en het hitje ‘Island of Shame’ was ook de dollars ruikende grote platenlabels niet ontgaan. De band uit Goleta bedankte vriendelijk voor de eer en de poen. Fat Wreck Chords was hun thuis. Dat platenlabeltje was in 1990 door Fat Mike in leven geroepen. De NOFX-frontman wou simpelweg punkbandjes die hij zelf goed vond een platform geven.
Toevallig draaide dat beter uit dan hij ooit had durven dromen. Dat gaf de Fat Wreck Chords-bands ongeziene creatieve vrijheid: “What was very fortunate for us is that the first six or seven bands we signed all made great records. They were all great bands and they all sold shit loads. It made it so that we could be fair to everybody – to our employees to our bands. We could spend lots of money and that’s when we were like ‘Okay, one-record deals with bands and we’re going to do it how nobody does it.’”
De eerste band die Fat Mike tekende? Lagwagon. Op eerste platen ‘Duh’ (1992) en ‘Trashed’ (1994) demonstreerde de groep rond zanger Joey Cape al hun retestrakke snelle melodische in hardcore punk en heavy metal geschoolde riffs. Net als hun minder voor de hand liggende invloeden in de CCR-cover ‘Bad Moon Rising’ en Van Morrison-interpretatie ‘Brown Eyed Girl’. De skatepunk van ‘Hoss’ (1995) scheurde het jaar daarop door meer dan 100.000 Amerikaanse puberkamers. Wie nummers als ‘Razor Burn’ en ‘Violins’ hoort, begrijpt waarom.
Hét ultieme Lagwagon-nummer staat evenwel op de puike vijfde plaat ‘Let’s Talk About Feelings’ (1998). Maar het merendeel van de wereld kent het van een ander blinkend schijfje. Zijnde ‘Tony Hawk’s Pro Skater 2’ (2000). Het beste gereviewde Playstation-spelletje aller tijden kwam met een superieure soundtrack die beslist niet voor de gameplay en graphics moest onderdoen. O.a. op de tracklist: Rage Against the Machine’s ‘Guerilla Radio’, ‘Bad Religions ‘You’, Millencolins ‘No Cigar’ en uiteraard … Lagwagons ‘May 16’!
8. Social Distortion
De geschiedenis van Social Distortion gaat al terug tot 1978. Wat een ruige bands maakten toen het mooie weer in Zuid-Californië. Legendarische hardcore punkpioniers als Black Flag, Circle Jerks, T.S.O.L. (toen nog bekend als Vicious Circle!) en Middle Class verlegden de eerste stenen van het genre in de South Bay en Orange County. Tussen deze explosie van beukende primitieve punkrock, is de 15-jarige Mike Ness een beetje een vreemde eend in de bijt.
De jonge gitarist aanbidt Amerikaanse gangsters uit de jaren 30, zoals de beruchte bankovervaller John Dillinger en misdaadkoppeltje Bonnie & Clyde. Zelf is hij ook niet vies van een diefstal hier en een vuistslag daar. Zijn wanhopige vader en stiefmoeder trappen de onhandelbare puber het ouderlijke huis uit. Op zijn zeventiende houdt hij dan ook maar de school voor bekeken. Het is 1979 en Mike Ness is vastberaden door te breken met zijn band Social Distortion. Eerste plaat ‘Mommy’s Little Monster’ (1983) is het geluid van een zoekende boze onbegrepen jonge man. Nummers als ‘Another State of Mind’ demonstreren tegelijkertijd dat er in de op blues, country en jaren 50 rock ‘n’ roll grootgebrachte Ness een opvallend begaafde songsmid schuilt.
Maar de boze onbegrepen jonge man zoekt zijn heil op de verkeerde plaatsen. Zijn drugsverslaving en allerlei crimineel wangedrag verklaren het vijf jaar wachten op ‘Prison Bound’ (1988). “But I’ve gotta do my time / There’s a lesson to be learned here / But what a price to pay”, zingt de gelouterde straatboef op de titeltrack. Het nummer blijkt hét moment waarop de getalenteerde muzikant eindelijk de gewetenloze heroïnejunk tegen de grond weet te slaan.
Dan gaat het snel. In 1989 zet Social D zijn getatoeëerde poot onder een drievoudige platendeal bij Epic Records. Ze zijn de eerste band uit de Orange County-scene die daar in slaagt. De punk uit de beginjaren heeft ondertussen Ness’ country-invloeden helemaal geabsorbeerd. Muziekconnaisseurs labelen deze bijzondere punkvariant ook wel eens als ‘cowpunk’. En of daar een markt voor is! Zeker als je er nog een gulle scheut rockabilly en blues bijgiet.
Het publiek kan de openhartigheid van ‘Social Distortion’ (1990) meer dan smaken. De frontman heeft een verdomd hard leven geleid. Nu geeft hij zijn wijze levenslessen over recht krabbelen na jaren van pijn, liefdesverdriet en verlies door in prachtnummers als ‘Let It Be Me’, ‘Story of My Life’ en ‘Ball and Chain’. Uiteraard ontbreekt ‘Ring of Fire’, een cover van die andere country outlaw, Johnny Cash, niet.
‘Somewhere Between Heaven and Hell’ (1992) doet het simpelweg nóg beter. Social D’s vierde album en de single ‘Bad Luck’ blijken het commerciële prijsbeest van hun carrière. Op het zware ‘White Light, White Heat, White Trash’ (1996) grijpt een gedesillusioneerde Mike Ness zowel muzikaal als tekstueel terug naar de beginjaren: “Our intention is to bring back the soul and emotion of that first wave of punk in the late ’70s, which I feel is sorely lacking today.” – Dat uit zich in rauwe songs als ‘I Was Wrong’, ‘Don’t Drag me Down’ en het aan Ness’ grootmoeder opgedragen ‘When the Angels Sing’.
Na het mainstreamsucces en de dood van gitarist Dennis Dannell (1961-2000) lijkt het verhaal van Social Distortion uitverteld. ‘Sex, Love and Rock ‘N’ Roll’ (2004) doorbreekt de stilte. Een montere Mike Ness heeft er weer helemaal zin in: “You can’t forever tell yourself and others that life’s all bad. Apart from other things, punk rock also is about fun and loud guitars.” – Gelukkig maar. Of we hadden grootse nieuwe nummers als ‘Reach for the Sky’ en ‘Don’t Take Me For Granted’ moeten missen. Daarover gesproken. Hoog tijd dat de punkrocklegendes uit Orange County aan die langverwachte opvolger voor ‘Hard Times And Nursery Rhymes’ (2011) beginnen!
7. Pennywise
De South Bay van Los Angeles bekleedt een belangrijke plaats in de geschiedenis van de Amerikaanse punkmuziek. In Hermosa Beach zagen eind jaren 70 iconische hardcore punkbands als Black Flag en Circle Jerks het levenslicht. Enkele kilometers verder vonden de Descendents ondertussen in Manhattan Beach de moderne poppunk uit. Een decennium later ontsproot in het vruchtbare Californische kustgebied voor de Stille Oceaan een van de grootste skatepunkbands van de jaren 90. Hun naam ontleende ze aan de akelige dansende clown uit Stephen Kings horrorklassieker ‘It’ (1986).
Het in 1988 opgerichte Pennywise stalde op zijn eerste EP’s ‘A Word from the Wise’ en ‘Wildcard’ zijn kwalitatieve handelswaar uit. Snelle energieke melodische punkrock, hoogst meezingbare teksten met een boodschap die een streepje Zuid-Californische zon op de gedeprimeerde Generatie X straalden én een verdomd goede cover van Ben E. Kings ‘Stand By Me’. Epitaph Records-baas Brett Gurewitz schooft het kwartet prompt een platencontract onder de neus. Langspeeldebuut ‘Pennywise’ (1991) eindigde met ‘Bro Hymn’. Een meebruller van formaat waarin bassist Jason Thirsk op een even eenvoudige als onverwoestbare gitaarriff zijn overleden maten eerde met de woorden ‘Canton, Colvin, Nichols, this one’s for youuuu!’
Er was iets op til. En beslist niet alleen voor Pennywise. De band trok in 1993 door de Verenigde Staten met The Offspring, een Epitaph Records-labelgenoot die het jaar daarop compleet uit het niets maar liefst 11 miljoen cd’s zou verkopen. Na de lome grungegitaren uit Seattle was het nu aan de rondspringende Californische punkrockers om de wereld te veroveren. ‘Unknown Road’ (1993) en ‘About Time’ (1995) verkochten bezwaarlijk evenveel exemplaren als The Offsprings’ ‘Smash’ en Green Days ‘Dookie’ (1994). Dat ze trouw bleven aan hun onafhankelijk punkrockplatenlabel had daar allicht iets mee te maken. Maar wie in de jaren 90 onbezorgd op Vans en Airwalks door het leven skatete, schoof de schijfjes sowieso ’s morgens goed geluimd in zijn Sony Discman.
Op 29 juli 1996 stopte de Californische strandzon even met schijnen. Die dag overleed de 28-jarige Jason Matthew Thirsk. Doodsoorzaak: een kogel door zijn borstkas. Zelfmoord, oordeelde de politie. Een stom dronken ongeluk, meende zijn bandleden. “If you knew how he partied, then you know when he gets hammered, he’s the kind of guy who would fall off a balcony backwards. So it’s pretty conceivable that it was an accident.”, aldus gitarist Fletcher Dragge.
Hoe dan ook. Het jaar daarop keerde Pennywise terug met het aan hun gevallen bandlid opgedragen ‘Full Circle’ (1997). Het vierde studioalbum sloot af met ‘Bro Hymn (Tribute)’. Een herschreven versie van het eresaluut dat de bassist zes jaar voorheen voor zijn drie dode makkers schreef.
Voetbalclubs als het Nederlandse Vitesse en het Belgische Racing Genk, en tig Amerikaanse hockey, football en baseballclubs joelen luidkeels ‘Whooooa-ohhh-ohhh-ohhhhhh!!!’ als er gescoord wordt. Er bestaan gruwelijke skihut-, gabber- en carnaval-covers van. Maar in wezen blijft het vooral een van de sterkste songs over vriendschap en het leven vieren ooit: “Life is the most precious thing you could lose / While you were here the fun was never ending / Laugh a minute was only the beginning / Jason, my brother, this one’s just for you!”
De punkrockveteranen uit Hermosa Beach maken vandaag nog steeds degelijke platen (‘Yesterdays’ (2004), ‘Never Gonna Die’ (2018)). Die dragen drie decennia later bovendien nog steeds het logo van hun vertrouwde Epitaph-stal. Af en toe scoorden ze daarmee eens een bescheiden alternatief hitje als ‘Same Old Story’, ‘Homesick’, ‘Society’ en ‘Fuck Authority’. Bovenal verkochten ze meer dan 3 miljoen platen zonder dat iemand hen ooit voor ‘sellouts’ kon uitmaken.
6. Rancid
Met Operation Ivy (1987-1989) bliezen jeugdvrienden Tim Armstrong en Matt Freeman een hele generatie punk en hardcore bands het heilige ska vuur in. De legendarische cultband uit Berkeley, Californië, hield het na twee jaar en één album voor bekeken. De invloed van ‘Energy’ (1989) op skapunk- en skacore-genre blijft compleet waanzinnig. Na de abrupte split grabbelde Tim Armstrong naar elke drug en drank die zijn pijn maar verdoven kon. Depressief en dakloos zwalpte de linkshandige gitarist ’s nachts over de desolate straten van de East Bay. ‘I know what it’s like to walk among the dead’, mijmerde de punkrocker later over die donkere dagen op zijn solodebuut ‘A Poet’s Life’ (2007).
Maar eens te meer zou muziek de jonge punker redden. Matt Freeman overtuigde het zielig hoopje mens dat hij al sinds zijn vijfde kende schoon schip te maken. Hun nieuwe band Rancid met huisvriend Brett Reed op drums werd de reddende hand die Armstrong in 1991 bij zijn verfomfaaide hanenkam uit de vieze sloot trok. Wat anders? ‘When I got the music, oh I got a place to go!’, wauwelde de Armstrong onverstaanbaar doch vitaler dan ooit drie jaar later als een doorgedraaide Joe Strummer op ‘Radio’, de tweede track van Rancids oerdegelijke ‘Let’s Go’ (1994).
Het trio was inmiddels versterkt met een tweede gitarist. Zijnde Lars Frederiksen, een Deens-Amerikaanse punkrock-viking met een voorliefde voor Britse working-class streetpunk, potige haarlak, Millwall FC en de San Jose Earthquakes. De rauwe energie die van ‘Nihilism’ en ‘Salvation’ spatte ontging de grote platenlabels niet. Het gerucht gaat dat Madonna het punkkwartet zelfs naaktfoto’s stuurde in een poging Rancid te strikken voor haar Maverick Records. Goed geprobeerd. De band uit Berkeley bleef trouw aan Epitaph. Rancid dook de studio in met Jerry Finn, de geliefde producer die ook achter de knoppen zat bij Green Days ‘Dookie’, Blink-182’s succesplaten én AFI’s baanbrekende ‘Sing the Sorrow’ (2003).
Op 22 augustus 1995 zag ‘… And Out Came the Wolves’ het levenslicht. Rancids derde plaat is zonder twijfel een van dé onbetwiste punkmeesterwerken van de 90ies. De geest van Operation Ivy was nooit ver weg. De band injecteerde copieuze hoeveelheden ska in nummers als ‘Time Bomb’, ‘Old Friend’ en ‘Daly City Train’. Matt Freeman demonstreerde ondertussen met zijn buitenaardse baslijntjes in ‘Maxwell Murder’, ‘Journey To The End Of The East Bay’ en ‘Roots Radical’ dat hij alvast in het punkuniversum ‘the greatest fucking bass player in the world’ is. En wie wordt er nou niet vrolijk van een liedje als ‘Ruby Soho’?!
Drie jaar na het platinasucces ontbolsterde Rancid helemaal zijn innerlijke The Clash. Op ‘Life Won’t Wait’ (1998) jongleerden de East Bay-punkers ‘Sandinista!’-gewijs behendig met muziekgenres als ska, reggae, rockabilly, dub en hiphop. Op vijfde wapenfeit ‘Rancid’ (2000) was het dan weer old school hardcore beuken geblazen. Ondertussen ging Queens of the Stone Age-frontman Josh Homme ervandoor met Tim Armstrongs liefje, Brody Dalle van The Distillers.
De frontman toonde zich evenwel ‘Indestructible’ (2003). Hij had bovendien toch zijn handen vol met zijn Hellcat Records-label en een rist zijprojecten als The Transplants, Devils Brigade, Tim Timebomb, The Armstrongs tot zelfs het halve album van Pink ‘Try This’ (2003) neerpennen en reggaelegende Jimmy Cliffs ‘Rebirth’ (2012) producen. Dat laatste leverde Armstrong zelfs een Grammy op. Rancid maakt vandaag nog steeds platen (‘Honor Is All We Know’ (2014), ‘Trouble Maker’ (2017)) en lost optreden na optreden overtuigend de belofte ‘See ya in the pit!’ in.
5. NOFX
Op 2 september 2022 kondigt Fat Mike aan dat zijn NOFX er na een laatste tour in 2023 de brui aan geeft. Skatepunkers overal ter wereld pinken sip een traantje weg. Maar zijn tegelijkertijd dankbaar voor al dat moois dat het knotsgekke Californische punkkwartet hen de voorbije veertig jaar schonk. Ook de muzikanten zelf blijven er beslist niet onbewogen bij. “It’s been an amazing run … Los Angeles will be the last place we play. It’s where we started, it’s where we’ll end.”
Hadden de zestienjarige puberjongens Fat Mike, Eric Melvin en Erik ‘Smelly’ Sandin in 1983 durven dromen van de legendarische status die ze na vier decennia vol dolle chaos en hoogst plezierige punkrockclassics zouden bereiken? Na ‘Liberal Animation’ (1988), ‘S&M Airlines’ (1989), ‘Ribbed’ (1991) en ‘White Trash, Two Heebs and a Bean’ (1992) heeft NOFX een afspraak met de geschiedenis. De omstandigheden zitten goed. Met de komst van El Hefe in 1991 neemt de band een muzikale kwantumsprong. De multi-instrumentalist laat voor het eerst zijn trompet en Fender Telecaster horen op ‘The Longest Line’ (1992). Die EP is meteen ook het eerste wapenfeit op Fat Wreck Chords, het onafhankelijk platenmaatschappijtje waarmee Fat Mike de jaren daarop tientallen steengoede punkrockbands een platform biedt.
In 1994, het jaar waarin punkrock de mainstream verovert, gooit NOFX op 19 juli zijn vijfde album de wereld in. De timing is perfect. ‘Punk in Drublic’ zal meer dan 1 miljoen platen verkopen, waarvan alleen al 500.000 stuks in de VS. Een uitzonderlijke krachttoer, als je bedenkt dat de band uit Los Angeles de commerciële radiostations en poortwachter MTV mijdt als de pest. “We made the ‘Leave It Alone’-video, and we decided not to send it to MTV. We just didn’t want to be a part of that machine, of that ‘punk wave’.”
‘Punk in Drublic’ heeft genoeg aan zijn ijzersterke songs om zijn gouden status te veroveren. Dé ultieme skate-punk plaat draait overuren in de cd-spelers van groepen als Blink 182, Sum 41 en Anti-Flag die later hun eigen stempel op het immer evoluerende punkrockgenre zullen drukken. ‘Linoleum’ trapt het gaspedaal meteen vol open en vervolgens is het zeventien nummers lang vrolijk feesten geblazen in liedjes als ‘The Cause’ en ‘The Brews’. Tussen alle absurde lolbroekerij door, maakt de antiracisme boodschap van ‘Don’t Call Me White’ ook al duidelijk dat NOFX best ook wel iets serieus te zeggen heeft.
Na het sublieme ‘The Decline’ (1999), één 18 minuten en 19 seconden song waar de band de teloorgang van het moderne Amerika aanklaagt, zal NOFX zich steeds meer opwerpen als het linkse geweten van het Californische punkgenre. “NOFX is pissed off and they want to tell you all about it.” De Bush-administratie krijgt er stevig van langs in platen als ‘The War on Errorism’ (2003) en ‘Wolves in Wolves’ Clothing’ (2006). Ondertussen verenigt Fat Mike ook een rist mede-misnoegde muzikanten met zijn militante ‘Rock Against Bush’-project.
Gelukkig moeten het niet altijd hevige politieke kwesties zijn. De buitengewoon begenadigde tekstschrijver verliest zelfs na George Bush’ tweede ambtstermijn zijn gevoel voor humor niet. Wanneer NOFX livealbum ‘I Heard They Suck Live!!’ (1995) een opvolger schenkt, luidt het kleinood ‘They’ve Actually Gotten Worse Live!’ (2007). En wat te denken van de verzamelaar ‘45 or 46 songs that weren’t good enough to go on our other records’ (2002), terwijl hun ‘greatest hits’ dan weer ‘The Greatest Songs Ever Written (By Us)’ (2004) heette. Om nog maar te zwijgen van ‘Surfer’ (2001), een geniale parodie op de loden ernst van Bad Religions ‘Suffer’ (1988).
Een groep als NOFX kom je maar één keer in je leven tegen. Wie daar nog aan twijfelt, moet beslist eens de hilarische verbijsterende autobiografie ‘The Hepatitis Bathtub and Other Stories’ (2016) doorbladeren.
4. Bad Religion
Soms moet je wat geduld hebben in dit leven. Bad Religion draaide al dertien jaar mee in het punkwereldje, toen ze in 1993 na meer dan uitstekende platen als ‘Suffer’ (1988) en ‘No Control’ (1989), ‘Against the Grain’ (1990), ‘Generator’ (1992) eindelijk hun deel van de koek kregen met hun alweer zevende studio-album ‘Recipe For Hate’ (1993). ‘American Jesus’ en ‘Struck a Nerve’ passeerden plots al eens op de radio en MTV. Dat werd tijd. Want ondertussen maakte een nieuwe lichting op Bad Religion Californische punkrock grootgebrachte bands als The Offspring, Pennywise en Lagwagon het mooie weer. Het bescheiden succesje van ‘Recipe for Hate’ bleek de spreekwoordelijke stilte voor de storm. Toen de punkpioniers uit Los Angeles het jaar daarop Epitaph Records inruilden voor Atlantic, kwam eindelijk de langverwachte én welverdiende doorbraak.
‘Stranger than Fiction’ (1994) werd Bad Religion eerste (én meteen ook enige) gouden plaat in de VS. Singles als ‘Stranger Than Fiction’, ‘21st Century (Digital Boy)’ en ‘Infected’ waren die nazomer niet van de alternatieve radiostations en MTV weg te branden. Tegelijkertijd droeg het plotse succes meteen ook al de kiemen van het verval. Gitarist en voornaamste songschrijver Brett Gurewitz gaf verstek voor de daaropvolgende wereldtour. Om zich te concentreren op zijn platenlabel, luidde de officiële versie. Zijn kleine Epitaph Records had tenslotte plots zijn handen meer dan vol nu The Offsprings ‘Smash’ (1994) als een op hol geslagen raket door de mainstream-stratosfeer schoot. De waarheid was iets minder poëtisch. Met de aangepaste lyrics “I want to know where Brett gets his crack”, alludeerde Bad Religion-zanger Greg Graffin tijdens live-uitvoeringen van ‘Stranger than Fiction’ giftig op de échte reden achter Gurewitz’ plotse vertrek.
’s Mans heroïneverslaving deed zowel de gitarist als de band geen goed. Bad Religion maakt nooit een slechte plaat, maar je moet al even zoeken voor je een laaiende positieve recensie van de slappe Gurewitz-loze albums ‘The Gray Race’ (1996) en ‘No Substance’ (1998) zal terugvinden. Na de eeuwenwisseling volgde de wel opgemerkte wederopstanding. De band liet zich met plezier van Atlantic gooien. ‘The Process of Belief’ (2002) verscheen bij de oude vertrouwde Epitaph-stal. En kijk eens aan! Wie reanimeerde de wegdeemsterende band daar met een verse lading schroeiend snelle melodische punkrocksongs? Brett Gurewitz! De inmiddels afgekickte gitarist gaf het kwintet de muzikale urgentie terug die ze al even kwijt was. Dat leverde heerlijke songs als ‘Supersonic’, ‘Broken’, ‘Sorrow’ en ‘The Defense’ op.
Bad Religion blijft vandaag vitaler en relevanter dan ooit. In een wereld zonder zekerheden, geeft Greg Graffin zijn klare kijk op de talrijke sociale wantoestanden die onze samenleving corrumperen. De man weet waarover hij spreekt. Wanneer zijn band de internationale podia niet plat speelt met snelle catchy punkrockriffs en de karakteristieke ‘oozin’ aahs’-samenzang, klust Graffin bij als docent paleontologie en evolutionaire biologie op de UCLA. Een merkwaardig bijberoep, voor de man wiens jeugdbandje al vanaf het langspeeldebuut ‘How Could Hell Be Any Worse?’ (1982) hele levens veranderde. Meer dan veertig jaar later pronken prille skatepunk klassiekers als ‘We’re Only Gonna Die’ en ‘Fuck Armageddon… This Is Hell!’ nog steeds op Bad Religions live-setlist.
3. The Offspring
Over The Offspring wordt steevast lacherig gedaan in het stoere harde punkwereldje. Daar hebben liedjes als ‘Pretty Fly (for a White Guy)’ en ‘Original Prankster’ allicht wat mee te maken. Maar de zelfverklaarde échte punks moeten niet te veel zwanzen. De band uit Garden Grove was cruciaal voor het voorbestaan van punkrock in de jaren 90. Of moest het genre soms een anonieme dood sterven op de kleverige ondergekotste vloer van een groezelig kraakpand? En weten die puriteinse hanenkammen eigenlijk wel wie achter het Nitro Records-label zat?
Geïnspireerd door de Californische punklegendes T.S.O.L en Social Distortion richten de tieners Greg K. en Dexter Holland in 1984 hun eigen bandje op. ‘Manic Subsidal’ is een behoorlijk erbarmelijke groepsnaam als je de wereld wil veroveren, maar het Vincent Price-horrorvehikel ‘The Offspring: They Were Born to Kill’ levert twee jaar later gelukkig een betere banddenominatie op. Schoolconciërge Kevin ‘Noodles’ Wasserman blijkt niet alleen handig om legaal bier te kopen. Hij perst ook een aardig stukje leadgitaar uit zijn Ibanez Talman. Wanneer de zestienjarige Ron Welty in de zomer van 1987 achter de drums kruipt, is de klassieke line-up compleet.
De beginjaren zijn wild en onstuimig. Er springt al eens een dolle skinhead op het podium om gitarist Noodles neer te jassen, bijvoorbeeld. Wanneer ze niet het land rondtrekken met gouwgenoten als NOFX en Pennywise, houdt Noodles de Earl Warren Elementary School netjes. Frontman Dexter Holland verdiept zich ondertussen op de USC in de wonderlijke wereld van de moleculaire biologie. Want dat vindt de beste wiskundestudent van het jaar 1984 ‘just as exciting as punk rock’.
Debuutalbum ‘The Offspring’ (1989) ontgaat Brett Gurewitz niet. De band brengt daarop ‘Ignition’ (1992) uit op Epitaph Records, de punkrockvrijhaven waaruit goed volk als NOFX, Pennywise, Rancid en uiteraard Gurewitz’ eigen Bad Religion hun platen de wijde wereld invaart. Het zijn hoogdagen voor de Californische skatepunkscene. Maar wat er dan gebeurt, had zelf Nostradamus met geen duizend schaaltjes melk kunnen voorspellen.
Op 8 april 1994, de dag waarop een klusjesman het levenloze lichaam van Kurt Cobain aantreft, verschijnt The Offsprings derde album. ‘Smash’ (1994) veroorzaakt een heuse aardshock in de muziekwereld. De plaat rolt alleen al in Amerika 6 miljoen keer over de toonbank. Met een wereldwijde verkoop van meer dan 11 miljoen exemplaren blijft ‘Smash’ vandaag het best verkocht muziekalbum van een onafhankelijk platenlabel ooit.
Los van zijn historische betekenis, is ‘Smash’ ook gewoon een retegoed album. Als je oren ontvankelijk zijn voor Dexter Hollands nasale schelle schreeuwstem, tenminste. In de zomer van 1994 heel Amerika anders wel. Het heerlijke riffwerk van ‘Come Out And Play’, het tijdloze losers-anthem ‘Self Esteem’ en de machtige ritmesectie van ‘Gotta Get Away’: alleen al de singles rechtvaardigen het monstersucces.
Voor zijn vierde album verkasten de punkrockers naar Columbia Records. Goed dat er toen nog geen Twitter bestond. Want de oorspronkelijke fanbase reageerde woest op deze commerciële carrièremove. Met drie miljoen stuks kon ‘Ixnay of the Hombre’ (1997) bezwaarlijk het succes van zijn voorganger benaderen. Een beetje ironisch, als de halve punkscene je net neerbliksemt voor sellouts. Maar wat een puik plaatje, wel! Het extra productiebudget levert prima songs als ‘The Meaning of Life’, ‘Cool to Hate’ en het gevoelige ‘Gone Away’ op. Die stem in openingstrack ‘Disclaimer’? Dead Kennedys-opperhoofd Jello Biafra!
De Californische band was bovendien nog lang niet uitgespeeld. Najaar 1998 bereikt The Offspring zijn commerciële piek met ‘Americana’ (1998). Het album slijt meer dan 10 miljoen stuks. Ook op MTV en de radio valt er niet aan de wereldhit ‘Pretty Fly (For A White Guy)’ en singles als ‘The Kids Aren’t Alright’, ‘She’s Got Issues’ (let op de dan nog complete onbekende Zooey Deschanel!) en ‘Why Don’t You Get A Job?’ te ontsnappen.
Na het zesde album ‘Conspiracy of One’ (2000) bleek het commerciële hoogtepunt van The Offspring voorbij. Niet dat die wetenschap de band tegenhoudt om nieuwe platen te maken. Met ‘Let the Bad Times Roll’ was de groep in 2021 alweer aan haar tiende studio-album toe. Hun integrale discografie ging ondertussen meer dan 40 miljoen keer de deur uit.
Tussendoor vond frontman Dexter Holland zelfs de tijd om eindelijk zijn PhD in moleculaire biologie te halen. Ja, opvallend veel geleerde bollen daar in dat punkrockgenre. The Offspring toert vandaag nog steeds de wereld rond. Hip zijn ze al lang niet meer. Maar wie ze meepikt op een zomerfestival wordt sowieso helemaal vrolijk van hun indrukwekkend setje ‘Greatest Hits’.
2. Blink-182
Nauwelijks enkele jaren nadat skatepunk in 1994 zijn grote doorbraak forceerde, trok het genre zich alweer terug in de underground. Geen enkele band zou ooit nog de buitenaardse verkoopcijfers van die magische punkrockzomer evenaren. Sommige Californische punks bleven koppig jaar na jaar de zelfde plaat maken. “It’s My Job to Keep Punk Rock Elite”, zong Fat Mike. Anderen kozen voor een breder rockgeluid. Een groep als Lagwagon vatte haar commerciële houdbaarheid later mooi samen met het zelfspottende ‘I Think My Older Brother Used to Listen to Lagwagon’ (2008). Maar wat maken verkoopcijfers uit, als je bakken plezier hebt?
Het zou de grote platenlabels worst wezen. Zij hadden ondertussen toch al de nieuwe kip met gouden eieren gevonden: POP-punk. Eind jaren 90 en begin jaren 2000 ronselden bands als Sum 41, Bowling for Soup, Yellowcard en New Found Glory miljoenen tienerzieltjes met hun kapot gepolijste poppy punkdeuntjes. De ouder wordende skatepunker keek hoofdschuddend naar deze muzikale evolutie. Wanneer hij de scabreuze platte drek van A Simple Plan en Good Charlotte op MTV hoorde, sloeg hij zelfs spontaan zijn Blind-skatedeck de beeldbuis in opdat de gruwel in godsnaam zou stoppen. Dit was het tijdperk waarin Blink-182 in de zomer van 1999 uit het niets de grootste poppunkband ter wereld werd.
Zomaar uit het niets? Welnee. Bassist Mark Hoppus en gitarist Tom DeLonge mikten al sinds 1992 op het absolute sterrendom met hun overduidelijk door Descendents, Screeching Weasel en NOFX geïnspireerde punkrock. Toegegeven. Daarvoor moesten ze wel eerst nog aardig wat oefenen. Hoppus en DeLonge waren (én zijn!) bezwaarlijk getalenteerde muzikanten. En hun eerste drummer, de nauwelijks veertienjarige Scott Raynor, was beslist geen Dave Grol.
Wat het trio dan wel had? Passie, tonnen passie. En de gave om met hun beperkte punktalent hoogst plezierige popliedjes te spelen. En daarmee raak je vroeg of laat ook wel ergens. De Vans Warped Tour, bijvoorbeeld. Na een behoorlijk crappy eerste demo ‘Buddah’ en debuutalbum ‘Cheshire Cat’ (1995) trok Blink-182 het land van Uncle Sam rond met de legendarische punkrockkaravaan. Niemand minder dan Pennywise-gitarist Fletcher Dragge overtuigde de organisatoren om het punkbandje uit Poway een kans te geven. Met nummers als ‘M+M’s’ en ‘Carousel’ bouwden ze ondertussen een bescheiden fanbase op.
Tegen opvolger ‘Dude Ranch’ (1997) had het drietal met ‘Josie’ en Dammit’ zelfs hun eerste échte hitjes beet. Maar drummer Scott Raynor bleek niet opgewassen tegen de verlokkingen van het prille succes. Enter Travis Barker van The Aquabats. Een briljante percussionist die op nauwelijks drie kwartier het hele toenmalige Blink-oeuvre in de vingers had. Wat op zich nu ook weer niet zo geheel indrukwekkend was, als je die eerste platen herbeluistert. Maar dan. Dan gebeurt het! Op zijn derde album perfectioneert Blink-182 zijn puberabele ‘dick jokes’ met hét perfecte sprankelende punkrockgeluid.
Enema of the State’ (1999) slaat in als een splinterbom. Net als Green Day en The Offspring vijf jaar eerder, zal Blink eigenhandig een hele muziekbeweging in gang zetten. De timing kon niet beter zijn. Het is de zomer waarin ‘American Pie’ een rist high school komedies aanvoert. Uiteraard staat het poppunktrio op de soundtrack met ‘Mutt’. Sterker nog, Mark, Tom en Travis maken zelfs tijd voor een cameo in dé meest besproken scène van de film.
Van filmpjes maken weet Blink dan ook alles. ‘What’s My Age Again’ wordt mede dankzij de iconische naaktloopclip een instant-klassieker. In het onweerstaanbare ‘All The Small Things’ steken de lolbroeken dan weer de draak met gladde boysbands als Backstreet Boys, 98 Degrees en ’N Sync; en de toen razend populaire popprinsesjes Britney Spears en Christina Aguilera.
Maar het was niet altijd grappen en grollen geblazen. Het donkere ‘Adam’s Song’ toont een heel andere kant van de lolbroeken. Miljoenen tieners laden zich op aan de regels “I never conquered, rarely came / Tomorrow holds such better days”. Opvolger ‘Take of Your Pants and Jacket’ (2001) legt rondstuiterende hitsingles als ‘First Date’ en ‘The Rock Show’ naast de loodzware vechtscheidingsernst van ‘Stay Together for the Kids’. Op het naamloze vijfde album uit 2003 klinkt de band muzikaal én inhoudelijke volwassener dan ooit. Prachtnummers als ‘Feeling This’, ‘I Miss You’ en ‘Always’ markeren helaas ook het einde van een tijdperk.
Tom DeLonge verliest zich in UFO-paranoia en weet met zijn Angels & Airwaves nooit de beloofde muzikale revolutie in te lossen. “This isn’t just goodbye / This is I can’t stand you”, klinkt het drie jaar later bitter op Mark en Travis nieuwe project +44. Maar kijk. Wat niemand nog voor mogelijk hield gebeurt alsnog in de herfst van 2022. Blink-182 keert definitief terug in zijn klassieke bezetting! En eerste wapenfeit ‘EDGING’ klinkt meteen na één luisterbeurt als het oude vertrouwde geluid van een band die terecht in de zomer van 1999 zoveel harten veroverde.
1. Green Day
Het onwaarschijnlijke verhaal van Green Day begint in de kantine van de Carquinez Middle School in Crockett, Californië. Daar sluiten twee tienjarige schoffies in 1982 een vriendschap die hun leven én de moderne muziekgeschiedenis zal veranderen. Ze weten dan al dat het niet alle dagen kermis kan zijn. Billie Joe Armstrong verliest dat jaar zijn vader aan slokdarmkanker. 22 jaar later giet hij zijn gemis in de song ‘Wake Me Up When September Ends’. Mike Dirnts drugsverslaafde moeder geeft het ukje na nauwelijks zes weken al op voor adoptie. Maar in zijn nieuwe gezin is het ook niet allemaal vredig. Na een zoveelste ruzie moeten de klabakken tussenbeide komen. Mike is zeven wanneer hij voortaan tussen twee huizen schippert. Maar er is muziek.
14 zijn de gitarist en bassist als ze in 1987 het bandje Sweet Children vormen. Hun voorliefde voor wiet inspireert het duo twee jaar later tot hun nieuwe naam Green Day. In tegenstelling tot wat criticasters denken, is Green Day allesbehalve van de pretpoppunkfabriekband gerold. De groep heeft hard geknokt voor dat astronomisch aantal van meer dan 75 miljoen verkochte albums. De plaats van dat slagveld was 924 Gilmanstreet. Een legendarische muziekclub in West-Berkeley waar ook The Offspring, Operation Ivy en de vleermuizen van AFI hun sporen verdienden. Een veilig eiland ook, in een tijd waarin punkoptredens synoniem stonden voor tanden verliezen: “There was something in the air, you could say, back then. A good feeling, or a sense of pulling together, and unity among people who just wanted to see bands that was free of sexism, homophobia, racism, and especially violence. “
Na de EPs ‘1,000 Hours’ (1989), ‘Slappy’ en het debuutalbum ‘39/Smooth’ (1990), vindt Green Day zijn eigen smoel op ‘Kerplunk!’ (1992). Met de komst van drummer Tré Cool is het powertrio eindelijk compleet. Tré’s vader is anders ook best cool. De man voert de band met zijn busje naar hun eerste grote optredens: “I watched them go from a bunch of kids to a group of musicians with work ethic.”
Green Day stak nooit onder stoelen of banken dat ze de wereld wouden veroveren. Na ‘Kerplunk’ stijgt hun ster al snel boven de East Coast. Hun rocksterdromen zijn te groot voor het platenlabeltje Lookout! Records en de Gilman-scene. Dat wordt hen niet in dank genomen. Op 3 september 1993 staan ze voor het laatst op de Gilman-planken. De organisatie wijst hen de deur nadat blijkt dat ze bij de grote major Reprise Records tekenden. Want niets wordt zo hard afgestraft in de punkwereld als ambitie.
Op 1 februari 1994 verschijnt ‘Dookie’ (1994). De band slijt wereldwijd meer dan 15 miljoen exemplaren van het succesalbum. ‘Basket Case’, ‘When I Come Around’ en ‘Longview’ zijn niet weg te branden van MTV. Ondertussen overlaadde oude spionkop de band onder met ‘selling out’-pek en veren. Opvolgers ‘Insomniac’ (1995) en ‘Nimrod’ (1997) leverden leuke deuntjes als ‘Geek Stink Breath’, ‘Brain Stew / Jaded’, ‘Nice Guys Finish Last’ en het nostalgische ‘Good Riddance (Time of Your Life)’ op. Maar na de eeuwenwisseling lijkt Green Day met ‘Warning’ (2000) en ‘Minority’ zijn laatste kruit verschoten hebben.
Mispoes! Met ‘American Idiot’ maakt Green Day in september 2004 een van de meest onwaarschijnlijkste comebacks ooit. De ‘punk rock opera’ over de antiheld ‘Jesus of Suburbia’ grossiert in hits als ‘Boulevard of Broken Dreams’, ‘Holiday’ en uiteraard de furieuze titelsong. Het conceptalbum slijt 16 miljoen exemplaren en verlaat het jaar daarop de Grammy Awards met het beeldje voor ‘Best Rock Album’. Geruggensteund door een gloednieuwe generatie Green Day-fans begint de herboren band een tweede leven als een van de grootste poprockacts van de jaren 2000.