De kracht van een goede rugbyspeler zit niet alleen in tackles of tries. Het is de combinatie van fysieke dominantie, tactisch vernuft en een ontembare wil om te winnen. Van de harde mannen uit het amateurtijdperk tot de supersterren van het moderne rugby: wie zijn de tien groten die het verschil maakten?
10. Schalk Burger

In het moderne rugby heeft Zuid-Afrika geen tekort aan harde werkers gehad. Maar toch sprong Schalk Burger eruit. Niet alleen vanwege zijn blonde manen of onverzettelijke stijl, maar vooral omdat hij het kloppende hart van de Springboks was in de meest fysieke fases van het spel.
Burger won in 2007 het WK en werd in 2004 uitgeroepen tot Wereldrugbyspeler van het Jaar. Wat hem bijzonder maakte was zijn vermogen om telkens weer op te staan na keiharde tackles – of hij die nou gaf of kreeg.
9. Michael Jones

Ze noemden hem de “Iceman”, maar Michael Jones speelde met het vuur van een dichter in oorlogstijd. De Nieuw-Zeelander combineerde kracht met zeldzame elegantie. Als openside flanker was hij snel, slim en compromisloos in de ruck.
Hij scoorde het eerste try ooit op een Rugby World Cup (1987), en was een onmisbare schakel in het team dat dat toernooi won. Zijn diepe religieuze overtuiging – hij weigerde op zondag te spelen – kostte hem misschien meer caps, maar het versterkte alleen maar zijn status als cultheld.
8. Jim Greenwood
Lang voor de professionalisering van rugby was er Jim Greenwood: een man die het spel niet alleen speelde, maar het herdefinieerde. De Schotse flanker had een analytische blik die zijn tijd ver vooruit was.
Hij speelde voor Schotland en de British & Irish Lions, maar is minstens zo beroemd geworden als coach en denker. Zijn boek Total Rugby is nog altijd een standaardwerk. Greenwood begreep als geen ander dat rugby een denksport is, verpakt in een gevecht.
7. Hennie Muller
In het naoorlogse Zuid-Afrika was Hennie Muller de eerste rugbyspeler die een mythische status kreeg. Als nummer 8 was hij een beest in de scrum en een leider in de linie. Tijdens de ongeslagen tour van de Springboks door Europa in 1951-52 was Muller de motor van het team.
Zijn tackles waren vernietigend, zijn werklust legendarisch. Hij zette de standaard voor wat een Zuid-Afrikaanse forward hoorde te zijn: krachtig, loyaal en onverzettelijk.
6. Brian O’Driscoll
Als je in Dublin over helden spreekt, valt zijn naam altijd: “BOD”. Brian O’Driscoll was het gezicht van Iers rugby in de 21e eeuw. Hij debuteerde op jonge leeftijd en zou meer dan 130 interlands spelen.
O’Driscoll combineerde finesse met fysieke kracht, en was zowel aanvallend als verdedigend een wapen. Met Leinster won hij alles wat er te winnen viel, en met Ierland brak hij records voor tries en caps. Zijn invloed op het spel – en op een generatie jonge Ieren – is nauwelijks te overschatten.
5. Richie McCaw
Hij was geen sprankelende dribbelaar of flamboyante try-maker, maar Richie McCaw won. En won. En won. De aanvoerder van de All Blacks leidde zijn team naar twee wereldtitels (2011 en 2015) en speelde maar liefst 148 interlands.
Zijn werk in de breakdowns was chirurgisch, zijn discipline bijna bovennatuurlijk. Critici noemden hem soms “onsportief”, bewonderaars zagen hem als het ultieme voorbeeld van rugbyslimheid. McCaw was een generaal op het veld – rustig, berekenend en altijd drie stappen vooruit.
4. Gareth Edwards
Gareth Edwards was de belichaming van de gouden Welshe jaren van het rugby. Als scrumhalf was hij klein van stuk, maar groots in daden. Zijn passes waren messcherp, zijn spelinzicht onovertroffen. Edwards was het brein van het team dat in de jaren zeventig vijf keer het Five Nations-toernooi won.
Zijn legendarische try voor de Barbarians tegen de All Blacks in 1973 wordt nog altijd beschouwd als een van de mooiste ooit. Hij speelde elke wedstrijd alsof het zijn laatste was – en deed dat met stijl.
3. David Pocock

Geboren in Zimbabwe, opgegroeid in Australië, en uitgegroeid tot een van de beste flankers van zijn tijd. Pocock was een meester in het stelen van ballen bij de breakdown en stond bekend om zijn explosieve kracht en ethische houding.
Buiten het veld streed hij voor milieu en mensenrechten, op het veld vocht hij voor elke meter. Tijdens het WK van 2015 was hij een van de belangrijkste krachten achter Australië’s verrassende run naar de finale.
2. Dan Carter

Er zijn goede kickers, slimme spelverdelers en dan heb je Dan Carter. De Nieuw-Zeelander was het allemaal – én meer. Als fly-half combineerde hij nauwkeurigheid met flair en controle met lef. In 2015 bezorgde hij Nieuw-Zeeland de wereldtitel met een beslissende dropgoal.
Hij werd driemaal uitgeroepen tot Wereldrugbyspeler van het Jaar en is met meer dan 1.500 punten de meest productieve international aller tijden. Carter speelde rugby alsof het een schaakspel was – en hij was altijd drie zetten verder dan de rest.
1. Jonah Lomu

Toen Jonah Lomu in 1995 op het wereldtoneel verscheen, veranderde rugby voor altijd. Met zijn enorme postuur (1.96 meter, 120 kilo) en snelheid van een sprinter was hij een menselijke stormram.
Zijn optreden op het WK van 1995, met name tegen Engeland waarin hij vier tries scoorde, was pure oorlogsvoering op gras. Lomu maakte van de vleugelpositie een nachtmerrie voor verdedigers. Hij bracht fans naar het stadion, zette rugby op de kaart als wereldsport, en werd de eerste échte superstar van het spel.
Tragisch genoeg werd zijn carrière gekortwiekt door nierproblemen, maar zijn nalatenschap leeft voort. Lomu was niet alleen een speler. Hij was een fenomeen.