Bergen beklimmen is afzien. Afzien, afzien en nog eens afzien. Piepende longen die elk moment uit je borstkas gaan knallen, terwijl je lijdzaam wenst dat je nu een mountainbike of op zijn minst een triple crankstel op je racefiets gemonteerd had.
Maar onmenselijk steile hellingen oprijden en afdalen als een gracieuze roofvogel is tegelijkertijd ook het mooiste dat er bestaat. Eindeloze vrijheid op twee wielen. Het leven is kort en er wachten zoveel legendarische Franse cols, Italiaanse passi en Spaanse bergketens op je. Wie ooit in één ruk een slingerende, bochtige asfaltweg naar de ongerepte bergtop opfietste, was nadien nooit meer dezelfde. Om nog maar te zwijgen van de zo gevreesde Vlaamse kasseiheuvels.
Moeilijk voor te stellen?
Overtuig je dan met deze Top 10 Zwaartste fietsbeklimmingen van Europa … met een verhaal!
10. Passo dello Stelvio – Italiaanse Alpen, Italië
Vanouds heeft de mens geprobeerd bergen te bedwingen. Te voet, te paard, te fiets en uiteindelijk gemotoriseerd per auto. Maar daarvoor moest-ie eerst wegen aanleggen. In 1822 grabbelde Ferdinand I van Oostenrijk de Lombardijse ingenieur Carlo Donegani vast en zei hij “Hoor eens, knul! Die Italiaanse Alpen, allemaal heel fraai en leuk om naar te kijken. Maar ik wil er met mijn paardenkoets over rollen, begrijp je? Bezorg me een directe verbinding tussen Val Venosta en Milaan, en snel wat!”
En zo geschiedde. 3 jaar later was de Passo dello Stelvio klaar.
Een van de hoogste verharde bergpassen die je in de Alpen zal aantreffen. Geen bergpassen zonder haarspeldbochten, natuurlijk. En elke wielrenner weet hoeveel van deze scherpe, grillige gozers de Stelvio telt vanuit het dorpje Prato: 48. Elke wielrenner weet ook welke legende deze – toen nog niet fatsoenlijk geasfalteerde (!) – 48 misselijk makende knapen als eerste in de Giro d’Italia 1953 bedwong: Fausto Coppi.
Wie anders? Alvast niet Hugo Koblet. Want de Zwitserse ‘Pédaleur de Charme’ zag in de voorlaatste etappe van Bolzano naar Bormio zijn roze leiderstrui alsnog ontglippen. En zo won de alweer 34-jarige ‘Campionissimo’ zijn vijfde en laatste ‘Maglia Rosa’. Koblet en Coppi, voorheen vrienden, zouden elkaar na die dag nooit meer spreken.
Drie jaar later vereeuwigde de organisatie de renner met de ‘Cima Coppi’. De prijs voor wie als eerste de hoogste col van de Ronde van Italië bedwingt. Zit de Stelvio in het parcours? Dan is het vanzelfsprekend daar waar de ‘Cima Coppi’ op een nieuwe bergkoning wacht.
Die aanwezigheid is minder evident dan je denkt. Het weer moet namelijk meezitten. Zo dwong in 1988 en 2013 hevige sneeuwval de Giro-organisatie om de 2.758 meter boven het zeeniveau oprijzende Stelvio op het nippertje uit het parcours te schrappen. Ja, zo’n berg is de Stelvio dus. Hij zal zelf wel bepalen wanneer je erop mag!
9. Hardknott Pass – Lake District, Engeland
We schrijven 110 voor Christus. De mensheid moet het nog een twintigtal eeuwen zonder tweewielers stellen. Meer bepaald tot 12 juni 1817, de illustere dag waarop baron Karl von Drais voor het eerst de blits maakt in de straten van Mannheim met zijn ‘Laufmaschine’, de latere vélocipède. Nu zijn de Romeinen nog aan zeg. En hoe. Ze veroveren landen, onderwerpen barbaarse volkeren, aanbidden malle goden, en richten fraaie tempels, amfitheaters en andere indrukwekkende bouwwerken op.
Tussendoor leggen de Romeinse veroveraars al eens een wegje aan om al dat moois met elkaar te verbinden, met daarnaast een uit de kluiten gewassen kamp. Dat deden ze zo goed dat je er vandaag nog steeds sporen van ziet in het landschap. In het Engelse Lake District, bijvoorbeeld. Daar vind je aan het onder keizer Hadrianus opgetrokken Hardknott Roman Fort de gelijknamige Hardknott Pass. Laat die naam over je lippen rollen.
Klinkt dat als een schattig heuveltje waar de troetelbeertjes haasje-over doen? Allesbehalve. In de grimmige naam ontwaar je de Oudnoorse woorden ‘harthr’ en ‘knutr’: harde, steile rots.
En hard en steil is dat beest zeker. Kleine tijdsprong naar eind 19de eeuw. De Hardknott Pass doet inmiddels dienst als koetsweg. Al is het aantal koetsen er doorgaans op een hand te tellen. De fiets is inmiddels goed ingeburgerd en de lokale Lake District-horeca kan wel wat toeristen gebruiken. Die zullen ze uiteindelijk binnenhalen wanneer de Cyclists’ Touring Club in 1911 in haar ‘Guide to North-West England’ de bergpas omschrijft als “difficult going West, cruel coming East”. Meer aansporing hadden de eerste wielertoeristen niet nodig om als de bliksem naar het Lake District te knallen.
Vandaag pronkt de inmiddels iconische bergpas met zijn stijging van 33% op de bucketlist van elke zelfverklaarde hobbycoureur. Zo niet, breng je daar beter als de wiedeweerga verandering in.
8. Col du Galibier – Frankrijk
Elke klimmer weet: in de bergen is elk miezerig milligrammetje er eentje te veel. Toch moet de 21ste-eeuwse wielrenners niet te veel praatjes hebben. Flashback naar de begindagen van de edele wielersport: toen werd er pas afgezien. Fietsen wogen wel 12 kg en het zou renners worst wezen hoeveel kettingwielen hun crankstel had. Ze waren al blij als er überhaupt een tweede versnelling op hun stalen ros stond.
In deze glorieuze oertijd deed de Tour de France op 10 juli 1911 voor het eerst de Alpen aan. Goed, in 1905 moest het peloton al eens de Côté de Laffrey en Col Bayard op. Maar dat waren verwaarloosbare muggenbultjes in vergelijking met de indrukwekkende 2646 meter hoge Galibier die nu op het programma stond.
Émile Georget, een Fransman met een ontzag inboezemende knevel onder zijn neus, bereikte als eerste de top van de Galibier. Dat deed hij volgens de legende zonder onderweg ook maar één keer van zijn fiets te stappen. Een formidabele krachttoer, gezien het inferieure roestige materiaal waarmee de eerste ronderenners toen ten strijde trokken.
Henri Desgrange, de Tour de France’s geestelijke vader en hoofdredacteur van het Franse sporttijdschrift L’Auto, zag het allemaal met kinderlijke verwondering aan. Kan een man verliefd worden op een berg? Jazeker, dat kan. “Oh! Sappey! Oh! Laffrey! Oh! Col Bayard! Oh! Tourmalet! Je ne faillirai pas à mon devoir en proclamant qu’à côté du Galibier vous êtes de la pâle et vulgaire bibine: devant ce géant, il n’y a plus qu’à tirer son bonnet et à saluer bien bas!”, zong een uitzinnige Desangre die avond in zijn etappeverslag.
En die liefde bleek geheel wederzijds. Wie vandaag de Galibier beklimt, ziet op de zuidflank het monument voor de man die in 1903 de eerste Tour in leven blies en haar enkele jaren later vervolmaakte met de 34,8 km lange klim naar de Col du Galibier. Henri Desgrange, voor altijd één met de berg voor wie hij zijn hoed afnam.
7. El Teide – Tenerife, Spanje
Begin jaren 2010 braken de Britten plots in als volleerde meesterdieven in alle Grote Wielerrondes. Bradley Wiggins haalde als eerste Brit ooit de gele trui naar Albion. Het Sky van Sir Dave Brailsford was dan ook een goed geoliede machine. Eéntje waarvan het smeersel tot op de milliliter nauwkeurig werd afgemeten in een petrischaaltje, weliswaar.
Maar alle dagen in de miezerige Engelse hoosbuien trainen is ook niet alles. Zeker niet als je ploegleiding je ’s avonds nauwelijks een pastakommetje te knabbelen geeft. Een zichzelf respecterende Britse wielerploeg zoekt daarom tijdens de ongure wintermaanden graag aangenamere oorden op. De Canarische Eilanden vormen daarvoor hét geknipte toevluchtsoord voor wie zijn klimmersbenen wil oefenen. Op Tenerife pronkt namelijk een machtig monster van een berg: El Teide.
Met zijn 3718 meter is de Pico del Teide de hoogste berg van Spanje. Maar er is meer. Vulkanologen koterden met hun meetlat in de zeebodem en kwamen tot een tweede conclusie. Met 7500 meter vanaf de zeebodem is El Teide ook … de derde hoogste vulkaan ter wereld.
Vulkaan? Jawel! Deze massieve kanjer rochelde in een niet zo ver verleden nog lava en andere geologische ongein uit. Sinds november 1909 slaapt de El Teide en herinnert enkel nog het landschap aan zijn glorieuze vulkanische activiteiten van weleer. Voorgoed? Daarvoor steken wetenschappers hun hand niet in het vuur. Dus hopelijk braakt hij niet plots alsnog een alles verschroeiende sliert lava uit wanneer je vanuit El Medano je 54 km lange beklimming start.
6. Passo Mortirolo – Lombardije, Italië
“It’s a terrible climb… the hardest climb I’ve ever ridden.”, zo bezwoer een nog astmatisch nahijgende Lance Armstrong in de lente van 2004 een journalist van La Gazzetta dello Sport. De Texaan zwoegde die dag in de Italiaanse Alpen ter voorbereiding van zijn zesde gele trui, die hij twee maanden later ook daadwerkelijk droeg op het inhuldigingspodium van Parijs. Van Armstrongs tourpalmares blijft na de grote ontmaskering weinig over. Toch was niet alles wat de levenslang geschorste renner de wereld wijsmaakte kletskoek. Want met of zonder verboden prestatiebevorderend spul in je aders: de Passo Mortirolo blijft een monsterlijke beklimming.
Luis Herrera koos meer liefkozende woorden. De kleine Colombiaan doopte de Mortirolo de ‘Koninginnenklim van Europa’. En de man die samen met Federico Bahamontes als enige het bergklassement van de alle Drie Grote Ronden won, zal het wel weten zeker? De toen nog maar 31-jarige ‘Lucho’ beëindigde zijn profcarrière in 1992. Tegen de alomtegenwoordige epo viel weinig meer te beginnen. “When I saw riders with fat asses climbing cols like airplanes, I understood what was happening.”
De Passo della Foppa, zoals de bergpas nog op oude landskaarten heet, etaleerde voor het eerst zijn moorddadig stijgend asfalt in de 15de etappe van de Giro d’Italia van 1990. Toen vertrok het peloton nog in Edolo. De jaren daarop kreeg de beklimming vanuit Mazzo di Valtellina de voorkeur. Tijdens de loodzware, 12,4 km lange klim door de Italiaanse Alpen bijten 1300 hoogtemeters in je kuiten, met een gemiddeld stijgingspercentage van 10,5 %.
Hoeveel tijd kost je dat? 42 minuten en 40 seconden, als je Marco Pantani heet. De 24-jarige Italiaan ontbond in 1994 zijn duivels in de 15de etappe van Merano naar Aprica. Miguel Indurain en Jevgeni Berzin begrepen amper wat er gebeurde. ‘Il Pirata’ zou dat jaar de Giro niet winnen. Nóg niet. Want de hele wereld had gezien dat de onnavolgbare klimmer een belofte was die zich elk ogenblik zou vervullen.
Daarvoor was het wachten tot 1998, het magische dubbelslagjaar waarin Pantani twee maanden na de ‘Maglia Rosa’ ook met het geel in Parijs stond. Eén jaar later verpulverde Ivan Gotti definitief Pantani’s recordtijd. Dit keer met 41 minuten en 42 seconden. Pantani was toen al uit de wedstrijd gezet na een te hoge hematocrietwaarde. De Giro-uitsluiting markeerde het begin van een onvermijdelijke ondergang. De getormenteerde klimgod overleed op 14 februari 2004 in een hotelkamer in Rimini na een noodlottige cocktail van coke en antidepressiva. De flamboyante ronderenner was een maand voorheen 34 geworden.
Maar vraag een Italiaanse wielrenfanaat naar de Mortirolo, en de man die hem in 1994 op zo’n ongeëvenaarde spectaculaire wijze bedwong komt terug tot leven in zijn glinsterende oogopslag. En terwijl hij vecht tegen de tranen, zal hij je apetrots vertellen over de roemrijke bergpas waar vandaag een bronzen beeld van Pantani staat.
5. Alpe d’Huez – Isère, Frankrijk
In een merkwaardig staaltje geografische toverkunst blijkt het vijgplatte Nederland niet alleen over een kneiter van een berg te beschikken. Nee, deze 1860 meter hoge reus ligt bovendien ook nog eens in de Franse Alpen. Meer bepaald in het wintersportgebied Alpe d’Huez. Nederlandse wielrenners hebben namelijk een abonnement op Alpe d’Huez-overwinningen. Of beter gezegd: hadden.
Maar liefst 8 keren won een Nederlander in de jaren 70 en 80 de beroemde alpen-etappe, zonder zich daarbij al te druk te makken over het gemiddeld stijgingspercentage van 7,9%. Tourlegende Joop Zoetemelk startte de traditie in 1976. Een heuglijke gebeurtenis die de plaatselijke pastoor, een in 1964 naar het skioord geëmigreerde Nederlander genaamd Jaap Reuten, inspireerde om eens flink van jetje te geven met de klokken van zijn dorpskerkje. In de jaren daarop bleven de kerkklokken luiden, telkens wanneer landgenoten als Hennie Kuiper en Peter Winnen als eerste de glamoureuze bergtop haalden.
Goed, de laatste keer dateert alweer van 1989. Toen pakte bergkoning Gert-Jan Theunisse de prestigieuze alpen-etappe en meteen ook de bolletjestrui. Maar toch! Met maar liefst 8 van de eerste 14 Alpe d’Huez-etappeoverwinningen in Nederlandse handen, begrijp je best waarom deze kanjer bekend staat als de ‘Nederlandse Berg’.
Zoveel jaren later troepen Nederlandse wielertoeristen nog steeds massaal samen als de col van partij is in het parcours. Bijzondere aandacht reserveren ze daarbij voor de 7de haarspeldbocht, die sinds jaar en dag bekend staat als de ‘Nederlandse bocht’.
4. Monte Zoncolan – Friuli-Venezia Giulia, Italië
De Ronde van Frankrijk blijft met voorsprong het bekendste wielerevenement ter wereld. Zelfs de grootste koersleek zou uiteindelijk de woorden ‘Mont Ventoux’ en ‘Alpe d’Huez’ uit de diepste krochten van zijn hersenpan kunnen opduikelen, als je hem maar lang genoeg met een roestige fietspomp sloeg.
Wil je dit weinig benijdenswaardig individu daarna nog een legendarische Spaanse of Italiaanse col ontfutselen, ben je er allicht aan voor de moeite. Maar onderschat die twee andere Grote Rondes niet. Hun aanzien stijgt ieder jaar. En het is een kwestie van tijd vooraleer hun epische kuitenbijters ook bij de niet koers-fan een belletje zullen laten rinkelen. Of een fors geproportioneerde beiaard, in het geval van de Monte Zoncolan.
De Giro-organisatie introduceerde de gemene berg voor het eerst in 2003. Ze moesten wel. De organisatoren van de Vuelta a España maakte inmiddels al enkele jaren grote sier met de El Angliru. En elke Grote Ronde wil nu eenmaal dé zwaarste beklimming hebben. Het zwaartepunt waar pijn en heroïek hand in hand gaan. “Boys will be boys”, heet dat.
Gilberto Simon graaide alvast gretig in zijn fiets handschoentjes. ‘Gibo’, die in 2002 als eerste Italiaan de aankomstlijn van de El Angliru onder zijn wielen zag voorbijflitsen, at bergetappes als ontbijt. Kwatongen beweren dat hij ze al eens bijkruidde met een snuifje coke, want dit waren tenslotte de ongeremde, platgespoten jaren 00 waar niet de ijle alpenberglucht, maar dope de spreekwoordelijke limiet was.
Bergetappes als ontbijt, dus. Dat demonstreerde de tweevoudige Giro-winnaar door op 22 mei 2003 als de eerste beklimming van de Monte Zoncolan te winnen. 4 jaar later toonde de vederlichte Italiaan andermaal zijn kunnen tijdens de steile beklimming naar de 1750 meter hoge top.
Maar onderschat de wielrensters niet. De Monte Zoncolan stond namelijk in 1997 al op het programma van de Ronde van Italië voor vrouwen. Pas 19 jaar later viste de organisatie het gevreesde gevaarte met een gemiddeld stijgingspercentage van 11,5% weer op in het parcours. Toen beklom de Nederlandse Annemiek van Vleuten als eerste de top op 14 juli 2018. Zo weet je meteen weer wat te zeggen, als iemand je dreigend met een roestige fietspomp vraagt naar de meest gevreesde Italiaanse bergbeklimmingen.
3. Alto de El Angliru – Asturië, Spanje
Ergens aan het einde van de eeuwenwisseling brainstormden de Vuelta-bobo’s in een achterkamertje. Koortsachtig zocht de organisatie naar een onmenselijke beklimming om de Ronde van Frankrijk en Italië de loef af te steken. Een brutale, heroïsche beklimmingen afdwingende berg waarmee de vakpers weken vooraf al hele sportkaternen kon volkrabbelen.
Zo eentje die ’s nachts onder het krakende bed van je hotelkamer komt spoken en volwassen mannen doet janken om hun teddybeer als je nog maar de eerste lettergreep van zijn naam uitspreekt. Je weet wel. Zo’n beslissende reus met sloopbalambities. Een bullebak die het klassement driftig door elkaar schudt als de Franse Alpe d’Huez of die grimmige Italiaanse Mortirolo.
En toen wees een zekere Miguel Pietro Randino in de herfst van 1997 de Vuelta-directie op een bergtop in het Spaanse noorden, waar op wat lokale landbouwers en hun grazende geiten na geen levende ziel zich waagde. Het asfalt was nauwelijks aangelegd. Op de meeste Spaanse wegenkaarten blonk deze berg uit in afwezigheid. De plaatselijke bevolking kende zijn top evenwel als ‘La Gamonal’.
Dat werd de verschrikkelijke Alto de El Angliru. Een quasi onmogelijke klim. Het Spaanse equivalent van de Mortirolo, maar nog een tikkeltje wispelturiger qua maximale stijgingspercentages. Verschrikking kent namelijk vele gedaantes. De aanslepende lengte van een beklimming. De oorsuizende te overwinnen hoogtemeters. Het gemiddeld stijgingspercentage met al haar grillige uitschieters. Of in het geval van de El Angliru: een genadeloos kronkelend geitenpad.
2. Mont Ventoux – Provence-Alpes-Côte d’Azur, Frankrijk
Iedereen kent de Mont Ventoux. Nogal wiedes. De 1909 meter hoge berg is in zowat elke toonaangevende Franse meerdagenwedstrijd van de partij als scherprechter. Tour de France, Critérium du Dauphiné, Parijs-Nice: “Been there, done that.” En terecht ook.
Is het dat kale, door god verlaten, dorre maanlandschap met zijn witte top? Mont Chauve – ‘De Kale Berg’, die zijn aanzicht kreeg door iets te gretig bomen kappende scheepsbouwers uit Toulon. De gure mistralwind die met snelheden tot 300 km per uur in je gezicht kletst? De temperatuur die van gloeiend snikheet naar diepvriesstand switcht alsof het niets is?
De onuitputbare grabbelton vol legendarische verhalen? Van Lance Armstrong die Marco Pantani in 2000 de zege ‘schonk’, Chris Froomes maffe materiaalpechloopje in 2016 tot de intrieste tragische dood van wereldkampioen Tom Simpson in 1967 en Eddy Merckx die drie jaar later na aankomst aan de zuurstoffles moest?
Sommige mythes behoeven geen verklaring. Ze staan simpelweg boven ratio, tijd en ruimte. Alsof ze er altijd geweest waren en zullen blijven. Je moet ze niet verklaren, maar vertellen. Zoals de heldenverhalen van de Mont Ventoux. Je moet hem beklimmen vanuit Bédoin om het te begrijpen. En als je dat doet, schrijf dan een laatste groet in het witte steengruis waar Tom Simpsons gedenkteken staat.
1. Koppenberg – Oudenaarde, België
79 meter. En geen meter meer. Zo hoog is de Koppenberg. En toch is ‘de Bult van Melden’ een van de meest gevreesde beklimmingen ter wereld. De Koppenberg is Vlaamse koers in zijn puurste vorm. Een beschermd monument in de Vlaamse Ardennen, bovendien. Letterlijk. Sla de Vlaamse ‘Inventaris Onroerend Erfgoed’ open en daar staat zwart op wit gedrukt: “Steengat, in de volksmond gekend als ‘Koppenberg’ is als kasseiweg beschermd als monument.”
79 meter hoog dus. Maar onderweg naar de top gebeurt alles wat wielrennen zo weergaloos mooi maakt. Die hellende 600 meter lange genadeloze Vlaamse kasseiweg, een beschermd monument? Je zou het niet meteen zeggen, na een vluchtige blik op de erbarmelijke staat van de ‘kinderkopjes’.
Een monument, ja. Want tijdens het even tumultueuze als explosieve overbruggen van de 63 hoogtemeters blijven alleen de sterkste in de pedalen. De enige weg is steil omhoog, terwijl je totaalpakket aan spieren, pezen en botten rammelt als een dronken staafmixer in een soepketel grind. Wie hier een nanoseconde aarzelt, is bij voorbaat verloren.
De rest klettert pijnlijk hard op de pokdalige Vlaamse kasseistrook en maakt de rest van de klim als een bescheten beer met zijn racefiets in de hand af. Ongeoorloofd, maar er bestaan met gruwelijke valpartijen geplaveide dagen waarop zelfs de meest doorgewinterde prof niet aan dat droeve lot ontsnapt.
Dit artikel is geschreven door Matthias Van de Velde. Hij komt uit de verguisde carnavalsstad Aalst en studeerde Klassieke Geschiedenis en Europese Politiek aan UGent. Hij is nog steeds boos dat hij als 6-jarige dreumes niet mee mocht toen ‘Bram Stoker’s Dracula’ en ‘Jurassic Park’ in de bios draaide. Hij schrijft nooit een woord te veel, tenzij hij zich laat gaan.
1 reactie
Nice. Vergeleken met andere lijstjes merk ik het verschil in de bewoording, maar dat is geen negatief punt hoor!