In het vlakke, winderige Nederland draaien molens al eeuwen mee in het ritme van het landschap. Ze zijn onze oer-Hollandse iconen – stoer, nuttig, en soms ronduit majestueus. Maar wist je dat er tientallen soorten zijn, elk met hun eigen vorm, functie en karakter?
Van de spinnenkop in de Friese weilanden tot de gigantische stellingmolen in Schiedam: dit is de top 10 van Nederlandse molentypes die ooit onze polders droogden, ons graan maalden of onze bomen tot planken verzaagden.
1. De Standerdmolen

Als je denkt aan een molen uit de middeleeuwen, dan denk je waarschijnlijk aan de standerdmolen. Een houten krachtpatser, rustend op een centrale spil – de ‘standerd’ – waarrond het hele huis draait om de wieken op de wind te zetten.
Je vindt ze nog in Gelderland, Brabant en Limburg, maar ze zijn zeldzaam geworden.
2. De Wipmolen

De wipmolen is de eerste echte watermolen, ontstaan in de 15e eeuw. Hij ‘wipt’ als het hard waait – vandaar de naam – en draait met zijn bovenhuis om een verticale as.
Vaak schilderden molenaars hem rood-wit of donkerbruin, afhankelijk van hun smaak of zuil. Een waterrad of vijzel doet het vuile werk: water verplaatsen, polder drooghouden. Zonder deze molens: natte voeten in de Randstad.
3. De Spinnenkop

Een mini-wipmolen met karakter, vooral nog te vinden in Friesland. De spinnekop is letterlijk een boerenslim ontwerp: klein, efficiënt, en met een slimme overbrenging via een holle spil. Hij staat stevig op een onderbouw met dakpannen en maalt bescheiden hoeveelheden water.
4. De Torenmolen

Met z’n dikke muren en middeleeuws silhouet is de torenmolen net een donjon met wieken. Hij is zeldzaam – nog maar een paar in Gelderland en Limburg – maar was in zijn tijd revolutionair: alleen de kap draaide, het stenen lijf bleef statig overeind. Vaak gebruikt voor graan, en soms zelfs voor verdedigingsdoeleinden.
5. De Zuid-Hollandse Poldermolen

Als je een ansichtkaart van Kinderdijk of de Zaanse Schans ziet, dan kijk je waarschijnlijk naar deze: de klassieke ‘achtkanter’. Stoere stenen basis, rieten romp, draaiende kap met een staart om op de wind te kruien. Soms staan ze in een rij van drie of vier – een ‘molengang’ – om water trapsgewijs omhoog te vijzelen.
6. De Noord-Hollandse Poldermolenk

Familie van de Zuid-Hollandse molen, maar steviger gebouwd en met een houten onderbouw. Hier kruien ze van binnenuit, vandaar ‘binnenkruier’. Deze molens zijn lokaal: ze komen vrijwel alleen voor boven het IJ. En hun prestaties? Ongekend: met gemak 60.000 liter water per minuut omhoog.
7. De Stellingmolen

Molens binnen de bebouwde kom moeten iets extra’s: hoogte. Daarom hebben stellingmolens halverwege een platform – de stelling – om bij de wieken te komen. Ze zijn vaak multifunctioneel: malen, pellen, olie slaan. In Schiedam staat zelfs de hoogste stellingmolen ter wereld, bijna 45 meter.
8. De Paltrokmolen

Paltrok komt van Pfalzrock, maar heeft weinig met mode te maken: dit is een zaagmachine in molenvorm. Het hele huis draait mee (onderkruier) en binnenin worden boomstammen met precisie tot planken verwerkt. In de gloriedagen stonden er 230 langs de Zaan. Nu zijn er nog vijf over – levende monumenten van de Gouden Eeuw.
9. De Tjasker

Simpel, goedkoop en doeltreffend: de tjasker was hét instrument voor de Friese en Overijsselse boer die zijn weiland droog wilde houden. Een schroefvijzel draait het water omhoog met puur windkracht. ’s Winters ging-ie vaak uit elkaar en naar de schuur. Vergis je niet in zijn eenvoud: hij kon een weiland van 4 hectare drooghouden.
10. De Waterradmolen

In heuvelachtig terrein, zoals de Veluwe of Zuid-Limburg, geen wind? Geen probleem. Daar komt de waterradmolen in beeld: aangedreven door beekjes, met rad en al. Al sinds de 17e eeuw werd er papier mee geproduceerd. Soms werden kunstmatige bronnen gegraven om ze draaiende te houden. Vandaag zijn er nog maar enkele actief. Fluisterend en kabbelend – maar met een geschiedenis van industriële power.