In de moderne samenleving beschouwen we onszelf vaak als zelfstandige en redelijke individuen die onze eigen beslissingen nemen. Maar in werkelijkheid onderschatten we vaak de invloed die de omgeving en andere mensen op onze beslissingen kunnen hebben.
Zoals je wellicht vermoedt, is dit niet altijd het geval. In sommige situaties maken we zelfs helemaal geen eigen beslissingen. Hoewel we graag geloven dat we onafhankelijk en autonoom zijn, bepaalt de wereld om ons heen vaak onze beslissingen en gedrag in grote mate. Natuurlijk ben jij uiteindelijk degene die besluit iets te doen of te laten, maar veelal onderschatten we de kracht die de omgeving, en vooral andere mensen, op onze beslissingen kunnen uitoefenen. En dat is niet vreemd, want die invloed is vaak gedeeltelijk of zelfs geheel onbewust!
Sociale psychologen zijn geïnteresseerd in hoe een mens door zijn of haar omgeving en medemens wordt beïnvloed. Daar doen ze al ruim een halve eeuw onderzoek naar, en er zijn veel baanbrekende inzichten van dit veld te noemen. Wij doen een poging om hier de tien (naar onze mening) belangrijkste inzichten met je te delen. Wellicht denk je hierna voortaan twee keer na voor je een beslissing volledig aan je eigen ratio en zelfstandig denken toeschrijft!
1. Sociale dissonantie
Dissonantie is een term die simpelweg verwijst naar een slechte “match” tussen bepaalde dingen. In de psychologie werd dissonantie voor het eerst geïntroduceerd door de psycholoog Festinger. Hij constateerde dat mensen een interne staat van consonantie hebben (het tegenovergestelde van dissonantie, oftewel harmonie) tussen gedrag en gedachten. Bijvoorbeeld, ik denk dat ik een vredelievend persoon ben en ik doneer geld aan UNHCR. Heel harmonieus.
Dissonantie ontstaat echter wanneer ons gedrag op de een of andere manier niet overeenkomt met onze gedachten, of wanneer twee gedachten met elkaar botsen. Bijvoorbeeld: Ik ben een vredelievend persoon, maar tegelijkertijd ben ik vrijwilliger bij een geheel on-pacifistische nationalistische vereniging van skinheads (let op, dit is een voorbeeld, geenszins de waarheid). Volgens Festinger is zulke dissonantie voor mensen ongemakkelijk en proberen we (bewust of onbewust) koste wat kost de dissonantie te verminderen. Dat kunnen we op meerdere manieren doen. Een mogelijkheid is om ons gedrag te veranderen. Een andere is om gedachten te veranderen of ze te reduceren tot onbelangrijk. Een derde is om aan een van de twee dissonante kanten argumenten toe te voegen. Ik ben wel lid van die club, maar alleen omdat ik mijn neefje in de gaten wil houden, die lid is, of omdat ik veel mensen ken en graag met deze mensen omga, ondanks hun politieke overwegingen, en bovendien doneer ik nog altijd aan UNHCR, dus ben ik toch vredelievend.
Festingers onderzoek naar dissonantie vormde (samen met enkele andere grote bevindingen) de basis voor veel later psychologisch werk, zoals…
2. Het Halo-effect
Naast een populair computerspel betekent halo ook wel ‘aureool‘ (de gouden krans om de hoofden van heiligen in religieuze afbeeldingen).

In de sociale psychologie wordt de term ‘halo’ gebruikt om een bepaald effect te beschrijven. Samengevat is het de neiging van mensen om één goede eigenschap van iemand te laten werken op alle andere eigenschappen. Dit werkt beter met een voorbeeld: iemand die je leuk vindt, beschouw je waarschijnlijk ook sneller als intelligent of knap. De reden waarom we Hollywoodsterren vaak beschouwen als supermensen: we zien ze als knap of interessant in een film, en derhalve besluiten we dat ze als mensen ook slim, aardig et cetera zijn. En dat, zoals je wel weet, is niet altijd het geval in werkelijkheid!
3. Mensen met blauwe ogen zijn superieur?
De ontwerper van dit experiment was eigenlijk niet eens een psycholoog, maar desalniettemin vond Jane Elliott, een basisschoollerares, interessante dingen toen zij haar klas onderwierp aan een ethisch ietwat minder verantwoorde procedure. Janes doel was te bewijzen dat vooroordelen arbitrair kunnen zijn, maar desalniettemin sterk gedrag beïnvloeden zijn. Jane besloot haar leerlingen te laten begrijpen, via ervaring, hoe het voelt om gediscrimineerd te worden. Ze deed dit als volgt.
Ze deelde haar klas ogenschijnlijk willekeurig in twee groepen, op basis van uiterlijk. De eerste dag van haar experiment legde ze uit dat uit onderzoek was gebleken dat kinderen met blauwe ogen superieur waren aan kinderen met bruine ogen. Om te benadrukken wie tot welke groep behoorde, mochten de kinderen met blauwe ogen bruine stoffen lappen om de nek van de kinderen met bruine ogen binden, zodat ze gemakkelijker konden worden geïdentificeerd. Bovendien kregen de kinderen met blauwe ogen extra privileges, zoals langere pauze en toegang tot een nieuwe speelplek. De bruinogige kinderen mochten niet van dezelfde waterfontein drinken en kregen veel verwijten van de lerares, terwijl de blauwogige kinderen niets fout konden doen in haar mening.
In eerste instantie was er veel verzet van de kinderen met de bruine ogen, maar dit verzet verdween al snel. De kinderen met blauwe ogen pasten zich ook snel aan; ze werden al gauw arrogant en bazig jegens hun ‘inferieure’ klasgenoten. Het meest opvallende was echter dat de kinderen met bruine ogen, die eerder als goede leerlingen bekend stonden, ineens significant slechter presteerden op academisch vlak. Ze waren depressief, angstig en hadden moeite met concentreren.
Op de tweede dag van het experiment draaide Jane de rollen om en verkondigde ze dat kinderen met bruine ogen eigenlijk superieur waren. Nu waren het de kinderen met blauwe ogen die de stoffen lappen moesten dragen en werden achtergesteld. Dezelfde gedragsveranderingen vonden plaats: de ‘superieure’ groep werd arrogant en bazig, terwijl de ‘inferieure’ groep depressief en angstig werd en slechter presteerde op school.
Het experiment van Jane Elliott toont op krachtige wijze hoe gemakkelijk het is om mensen te laten geloven in willekeurige, door anderen opgelegde vooroordelen. Het laat ook zien hoe degenen die als ‘inferieur’ worden bestempeld, kunnen lijden onder de gevolgen van discriminatie.
4. Sociale normen, mores en moraal
Een paar decennia geleden ontstond er een probleem in een Amerikaans natuurpark met versteende bomen: bezoekers namen niet alleen een kijkje bij de bomen, maar namen ook stukjes ervan mee naar huis als souvenir. Het parkbeheer was hier niet blij mee en probeerde door middel van waarschuwingsbordjes dit destructieve gedrag te verminderen.
Wetenschappers Cialdini en collega’s onderzochten het effect van deze bordjes. Het verschil in gedrag van mensen lag niet zozeer in de aanwezigheid of afwezigheid van de bordjes, maar in wat er precies op geschreven stond. Wanneer bezoekers lazen dat het merendeel van de parkbezoekers stukjes van het versteende bos had meegenomen en vervolgens werd gevraagd dit niet te doen, nam verrassend genoeg het aantal vandalen toe. Meer mensen namen een stukje bos mee, zelfs meer dan wanneer er geen bordje geplaatst was. De verklaring: als we lezen dat anderen het doen, gaan we er automatisch vanuit dat het oké is om het te doen.

Hetzelfde geldt voor zwerfafval. In een schone straat zal iemand niet snel een papiertje op de grond gooien, omdat de sociale norm duidelijk is: niet vervuilen. Maar in een straat waar al veel afval ligt, is het makkelijker om deze rommel als de norm te nemen en mee te doen aan dit gedrag. Dit wordt de ‘descriptieve’ sociale norm genoemd, omdat het gedrag voortkomt uit ons eigen idee van wat andere mensen doen. Andere mensen zijn ons voorbeeld. Een andere vorm van sociale norm is ‘injunctief’, een norm die gebaseerd is op wat we zelf denken dat anderen vinden dat we moeten doen. Terug naar het versteende bos: de bordjes waren het meest effectief als ze parkbezoekers lieten zien dat het ‘niet goed’ (men vindt het niet goed, injunctief!) was om stukjes mee te nemen.
5. Het omstanderseffect
Het omstanderseffect is een bijzonder fenomeen dat kan optreden in groepen mensen van alle groottes. Het is het gevolg van het overdragen van verantwoordelijkheid aan anderen, meer specifiek de andere omstanders. Het klinkt ingewikkeld, maar in feite is het heel simpel. Stel, je ziet twee mannen vechten en jij, samen met een aantal anderen, staat er vlakbij. Je kijkt eens links, en eens rechts, en vraagt je af of iemand anders al de politie heeft gebeld of zal ingrijpen. Want als de anderen niets doen, dan hoef jij toch zeker ook niet…
Helaas is dit effect maar al te krachtig. In Amerika gebeurde het eens dat een vrouw herhaaldelijk werd aangevallen en gestoken door een aanvaller, midden op straat. Veel omwonenden waren getuigen en hoorden haar om hulp roepen, zelfs tot een half uur nadat de misdadadiger verdwenen was, maar niemand belde de politie, omdat iedereen er vanuit ging dat anderen dat al hadden gedaan, of zouden doen. De vrouw overleed uiteindelijk aan haar verwondingen, enkel omdat men in geval van twijfel liever de verantwoordelijkheid op iemand anders’ schouders legde.

Een tip: mocht je ooit in een noodsituatie terechtkomen, roep dan niet om algemene hulp. Dat laat te veel aan twijfel over en geeft je omstanders de kans om de verantwoordelijkheid te ontlopen. Als je hulp wilt, kies iemand uit je publiek en richt je specifiek tot die persoon. “Help, meneer met de rode trui, help!” Het klinkt misschien vreemd, maar het kan veel effectiever zijn. Immers, nu kan de man met de rode trui de verantwoordelijkheid niet op anderen afschuiven; jij hebt hem persoonlijk gevraagd!
6. De donkere kant van de mensheid: sociale rollen
Toegegeven, sociale psychologie heeft meer dan eens de donkere kant van menselijk gedrag blootgelegd. Maar niemand heeft dat zo opvallend gedaan als Zimbardo en zijn collega’s, in het beroemde Stanford Prison experiment. Hierin werden deelnemers volledig willekeurig ingedeeld in een groep gevangenen of bewakers, en vervolgens in een nagebouwde gevangenis ‘opgesloten’. De onderzoekers keken van buitenaf toe hoe het eraan toe zou gaan. De gevangenen werden volledig realistisch met een sirene opgehaald (nadat ze schriftelijk hadden ingestemd met een ‘experiment’ mee te doen) en kregen de ’traditionele’ vernederende behandeling die alle gevangenen in Amerika in die tijd ondergingen. Ze werden onder andere ontdaan van hun kleding, ontluist en geketend, waarna ze in de gevangenis werden achtergelaten. De bewakers kregen mooie uniformen, knuppels en zonnebrillen die hun anonimiteit zouden garanderen.
Echter, na slechts enkele dagen moest men het experiment afbreken, want het liep volledig uit de hand. De gevangenen waren eerst in opstand gekomen, maar deze rebellie werd hardhandig onderdrukt door de bewakers. Na enkele dagen nam iedereen de traditionele gevangenen/bewakers rol aan, en toen ze na afloop gevraagd werden hoe ze zich voelden, was een unaniem antwoord: onze oude identiteit was volledig verdwenen.
Zes dagen na het begin van het experiment werd het dus afgebroken (eigenlijk had het in totaal 14 dagen moeten duren). De bewakers, oorspronkelijk pacifistisch ingesteld, waren veranderd in sadistische monsters, en de gevangenen in bijna bewusteloze zombies. De verklaring voor deze wonderbaarlijke transformatie: de kracht van sociale rollen. Sociale rollen zijn taken die wij als sociaal wezen aannemen zodra we in een maatschappij functioneren. Rollen bepalen veel van ons gedrag, zoals bijvoorbeeld de rol van een moeder, conducteur, leraar, of protestant. En zo ook de rol van bewaker, zo bleek in Zimbardo’s experiment. Deze rollen bleken in dit geval zelfs sterker dan de oorspronkelijke overtuigingen van de deelnemers!
7. Meer donkere kanten: het blindelings volgen van autoriteit
Nog een beroemd experiment is dat van Milgram en collega’s. Hij nodigde mensen uit om deel te nemen aan een experiment over ‘leren’. De deelnemer zou de leraar zijn, en een andere deelnemer (in werkelijkheid een medewerker van Milgram) zat in een andere kamer en zou leren. Wanneer de leerling een fout maakte, moest de leraar (de deelnemer) een stroomschok toedienen via een knop. Bij iedere volgende fout zou de sterkte van de schok toenemen. De intensiteit van de schok liep op van mild tot ‘levensgevaarlijk’ (dit stond op het display aangegeven). Milgram was uiteraard geïnteresseerd in hoe ver men zou gaan.
Verbazingwekkend genoeg ging bijna iedereen door tot het niveau waar de leerling (een uitstekende acteur) het uitschreeuwde van pijn, en meer dan de helft van alle deelnemers ging zelfs door tot het allerlaatste niveau. Dit laatste niveau hield in dat de ‘leerling’, na intensief te hebben geschreeuwd tijdens de voorgaande schok-niveaus, plotseling angstig stil bleef, ogenschijnlijk roerloos in zijn stoel hing. Veel deelnemers hadden natuurlijk hun twijfels en vroegen zenuwachtig aan de experimentleider of het wel in orde was, maar wanneer de leider hen aanspoorde dat ze moesten doorgaan, want het was ‘belangrijk voor het experiment’, ging meer dan de helft van de deelnemers door tot het bittere eind! Zo sterk is de invloed van een persoon die ‘hogere status’ heeft.
De onvermijdelijke conclusie: wanneer we bevelen krijgen van een imposant figuur (zoals een man in een lab-jas, of een legerleider wellicht?), zijn we geneigd deze te volgen, wat de consequenties ook zijn. En denk niet dat je immuun bent hiervoor. Vóór Milgram’s experiment hadden professionele psychologen geschat dat slechts 5% van de deelnemers tot het bittere eind zou doorgaan, maar in werkelijkheid ging 63% door tot de ‘gespeelde’ dood van de leerling! Dit werpt een licht op de gruwelijke gebeurtenissen in oorlogen.
8. False Consensus Bias
De ‘false consensus bias’, oftewel de foutieve consensus vertekening, is een psychologisch effect waarbij we ten onrechte geloven dat anderen het met ons eens zullen zijn. Het experiment dat dit voor het eerst onder de aandacht bracht, was van Ross, Greene en House in 1977. Ze vroegen deelnemers om aan te geven hoe ze persoonlijk zouden reageren in een bepaalde conflictsituatie (optie a of b). Vervolgens vroegen ze hoe deelnemers dachten dat anderen zouden reageren en hoe ze mensen zouden beschrijven die de ene of de andere reactie verkozen.
Zoals je kunt verwachten, waren mensen, ongeacht welke reactie ze voor zichzelf kozen (a of b), ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van anderen deze optie ook zou kiezen. Bovendien deden de deelnemers buitengewoon extreme voorspellingen over de karaktereigenschappen van mensen die anders dan zij kozen en waren veel milder tegenover degenen van wie ze vermoedden dat ze dezelfde keuze als zijzelf zouden maken.
Ross en zijn collega’s deden nog meer experimenten naar deze werkelijkheidsvertekening (laten we het bias noemen) en hun bevindingen tonen aan dat het een veelvoorkomend en alledaags fenomeen is. In principe is het logisch dat men zo denkt; je kiest immers de optie die ‘juist’ is, en hoe meer mensen die optie ook kiezen, hoe meer bevestiging je hebt dat het de juiste optie was. Dus het is belangrijk voor je eigen zelfbeeld om te geloven dat andere mensen het met jou eens zullen zijn!
9. Sociale Identiteitstheorie
Het moet zo langzamerhand wel duidelijk worden dat onze sociale omgeving een enorme invloed op ons heeft, bewust of onbewust. Dit geldt ook voor de sociale groep waartoe je behoort, je sociale identiteit. Je eigen identiteit is een idee van je eigen kenmerken, eigenwaarde en andere zaken die met jezelf te maken hebben. Evenzo is een sociale identiteit een idee van de kenmerken van jouw groep, de waarde die de groep aan zichzelf hecht, enzovoort. En deze identiteit kan enorm sterk zijn.
Tajfel en collega’s testten deze aanname met tienerjongens die in de ene of de andere groep werden ingedeeld op basis van een voorkeur voor schilderijen (vrij willekeurig). Het idee was om op basis van een volledig willekeurige keuze een ‘groepsidentiteit’ te creëren.
Vervolgens mochten de jongens in isolatie geld verdelen onder de andere deelnemers van beide groepen. Het was geheel aan hen hoe ze het geld verdeelden. Ze wisten alleen de nummers van de andere deelnemers en tot welke groep ze behoorden. Zoals je kunt raden, was de verdeling van het geld allesbehalve gelijk. Het meeste geld werd toegewezen aan de in-groep en bijna zo goed als niets aan de andere jongens. Het experiment werd herhaald met nog marginalere groepsverdelingen (verdeling, bijvoorbeeld, puur op basis van het opgooien van een munt), en het effect bleef nog steeds bestaan: ondanks de totale willekeur van de verdeling, geven mensen meer geld, kansen, keuzes en aandacht aan hun eigen ‘groep’. En dergelijke effecten worden alleen maar sterker naarmate de groepsidentiteit sterker wordt!
10. Robbers Cave – groepsidentiteit is een bron van conflict
Jonge jongens waren in het verleden een dankbaar onderwerp voor sociale psychologen (tegenwoordig komen dit soort onderzoeken niet meer door de ethische commissie!). Zo ook het experiment van Sherif en collega’s. Zij verdeelden jongens in twee kampen en brachten deze groepen onder in een zomerkamp. De jongens (ongeveer elf jaar) werden in twee groepen opgedeeld en de eerste week volledig afzonderlijk gehouden tijdens activiteiten, maaltijden en overnachtingen. Ze vormden dus twee afzonderlijke groepsidentiteiten. Ze kregen, om dit te bekrachtigen, T-shirts en vlaggen met de Adelaars respectievelijk de Rammelaars als naam.
De volgende week mochten de groepen elkaar ontmoeten, en vrijwel onmiddellijk ontstond er een soort van clan-oorlog. De wetenschappers wilden dit conflict laten escaleren (om wetenschappelijke redenen) en ontwikkelden daarom een aantal competities. Dit was uitstekend geschikt om de animositeit te versterken tot een bijna open oorlog. De jongens wilden op een gegeven moment niet eens meer in dezelfde kamer eten (en dat is heel wat voor hongerige elfjarige jongetjes!).
Gelukkig is er ook een positieve noot aan dit verhaal. De onderzoekers waren niet alleen geïnteresseerd in de kracht van groepsidentiteit en conflict, maar ook in mogelijkheden om het op te lossen. En jawel, de groepen werden uiteindelijk met elkaar verzoend, maar niet zo eenvoudig als je zou verwachten. Gezamenlijke activiteiten zoals een tv-avond waren niet genoeg. Pas toen er een groot probleem voor de hele groep werd geworpen en van beide groepen werd verwacht dat ze gezamenlijk met een oplossing kwamen, pas toen vond er verzoening plaats. En na deze uitdaging waren de groepen ineens geheel aan elkaar gewend en konden weer gemakkelijk door dezelfde deur.
De conclusie: groepsidentiteit is een grote bron van onenigheid en conflict tussen groepen, maar het kan worden voorkomen door gezamenlijk activiteiten te ondernemen en problemen op te lossen. Hier kunnen we wellicht met de huidige vluchtelingendynamiek nog wel iets van leren?
De bevindingen die hierboven zijn beschreven, zijn slechts een kleine greep uit een enorme voorraad; sociale psychologen hebben, ondanks dat het een relatief nieuw wetenschapsveld is, veelbijgedragen aan onze kennis van het menselijk gedrag. Of je nu immuun bent voor de meeste invloeden van buitenaf na het lezen van deze tekst, betwijfel ik, maar het kan je op zijn minst aan het denken zetten. Bijvoorbeeld wanneer je een advertentie ziet waarin wordt gesuggereerd dat je de laatste iPhone moet hebben, omdat al je leeftijdsgenoten er een hebben! Of wanneer je een heel duur restaurant bezoekt en jezelf wijsmaakt dat het je geld waard was omdat het minstens drie keer zo goed was als het gemiddelde restaurant.
Door bewust te zijn van deze psychologische effecten en biases, kunnen we proberen onze besluitvorming en gedrag beter te begrijpen en waar nodig aan te passen. Het is belangrijk om te blijven reflecteren op onze eigen gedachten en acties, en om open te staan voor de mogelijkheid dat we beïnvloed worden door de mensen en situaties om ons heen. Dit kan ons helpen om meer empathisch en begripvol te zijn naar anderen en om weloverwogen beslissingen te nemen in ons dagelijks leven.