Midden jaren 90 was Britpop overal. In het Verenigd Koninkrijk heerste de uitgelaten dolle sfeer van een gewonnen voetbalmatch. Geri Halliwell trippelde met de Spice Girls over het podium van de Brit Awards in een Union Jack-jurkje. Tony Blair overrompelde met zijn New Labour het Britse Lagerhuis. Noel Gallagher drapeerde zijn Epiphone Sheraton in de kleuren van het Verenigd Koninkrijk. Blur musiceerde ondertussen over ‘sugary tea’, terwijl Brett Anderson van Suede de cover van ‘Select’ sierde met onder het opschrift “Yanks go home!”.
Het was het tijdperk van ‘Cool Britannia’. En cool was het Britse vasteland zeker. Dat had alles te maken met de geweldige muziek waarmee het jonge geweld van deze Top 10 Beste Britpop Bands de hitlijsten injecteerde! – “We’re not arrogant, we just believe we’re the best band in the world.”, wist Oasis al. Ontdek snel wie die negen andere Britpop-grootheden dan wel moge zijn!
10. Ocean Colour Scene
Met ‘Stanley Road’ (1995) schurkte een herboren Paul Weller zich gezellig tussen de jonge Britpop-honden. The Modfather was in zijn muzikale en commerciële heropleving niet te beroerd om de nieuwe generatie een handje te helpen. Hij legde enkele prachtige gitaarlijntjes over Oasis ‘Champagne Supernova’ en lanceerde ondertussen de carrière van Ocean Colour Scene.
Na een tour in het voorprogramma van Weller en gastbijdragen op de platen ‘Wild Wood’ (1993) en het superieure ‘Stanley Road’, was de band rond gitarist Steve Cradock en zanger Simon Fowler klaar voor het grote werk. Hun demo kreeg in 1995 gehoor bij de grote platenbonzen. In een mum van tijd promoveerden ze tot supportact voor Oasis, toen even de belangrijkste rockband ter wereld.
Het door ‘The Riverboat Song’ voorgestuwde ‘Moseley Shoals’ (1995) piekte op nummer twee in de UK Charts en bleef een indrukwekkende 92 weken lang in de Britse hitlijsten kamperen. Uiteraard kreeg de band uit Solihull een plaatsje op de affiche van Oasis’ legendarische Knebworth-concerten in augustus 1996.
Nauwelijks een jaar later knikkerde Ocean Colour Scene met hun derde plaat ‘Marchin’ Already’ Oasis’ ‘Be Here Now’ van de eerste plaats in de UK Album Charts. Het jaar daarop verkocht OCS moeiteloos drie nachten het Schotse Stirling Castle uit. Het voorprogramma was nu zelf een mega-stadium-act. En terecht!
9. The Charlatans

Je hebt zo van die bands waarvan je je verbaast dat ze überhaupt nog bestaan. Als een onverschrokken zalm die tegen de stroom in zwemt, blijven ze gewoon koppig nieuwe platen maken en touren. Ook al bereiken ze nooit helemaal de godenstatus van een Damon Albarn, Jarvis Cocker of Liam Gallagher.
Maar ondertussen vinden ze wel vlotjes als veteranen uit de Madchester-scene van eind jaren 80 (‘The Only One I Know’ was met een kwart miljoen verkochte exemplaren al een aardig hitje in 1990) een tweede leven in het Britpop-tijdperk. En wanneer hun toetsenist dodelijk door de vooruit van zijn BMW 520i knalt aan de vooravond van hun belangrijkste optreden ooit, blijven zijn rouwende bandleden niet jammeren, maar zetten ze drie weken later een dijk van een show neer.
Die band is natuurlijk The Charlatans. De dood van keyboardspeler Rob Collins bleek gelukkig niet het einde voor de groep rond Tim Burgess. Op Knebworth 1996 triomfeerde de gebroken groep met Primal Screams Martin Duffy op de toetsen. Het jaar daarop verscheen ‘Telling Stories’ (1997). Hun alweer vijfde plaat werd een heerlijk veelzijdig hotelbuffet boordevol Britpop, gloeiende hip-hop soul en oerdegelijke rockriffs. De kraakverse singles ‘One To Another’, ‘North Country Boy’ en ‘How High’ klommen ondertussen naar duizelingwekkende hoogtes in de Britse hitlijsten.
Een kwarteeuw na hun momentum en een tweede gesneuvelde bandlid later (een hersentumor ging op 13 augustus 2013 aan de haal met drummer Jon Brooks) zijn The Charlatans er nog steeds. Als je ‘A Head Full of Ideas: The Best of Charlatans’ (2021) oplegt, besef je plotsklaps hoeveel geniale kleppers Tim Burgess en zijn trawanten uit West Midlands in al die jaren wel niet uit de mouw van hun geelzwarte Hikerdelic-regenjasje schudden. Wanneer Liam Gallagher op 1 juni 2022 een thuismatch speelt in het Etihad Stadium, kan de in parka’s, Pretty Green en Manchester City-truitjes gehulde menigte zich geen beter voorprogramma wensen.
8. Radiohead

“Britpop was a party… We weren’t invited.” – Als die Thom Yorke maar kan neuten. Sterker nog. Wil je Radiohead én hun fans helemaal de kast opjagen? Dan moet je het kwintet uit Oxfordshire vooral in een lijstje ‘Beste Britpop Bands’ zetten. En toch duikt Radiohead steevast op in gezaghebbende Britpop-overzichten. Van Kevin Cummings’ must-have koffietafelboek ‘While We Were Getting High – Britpop and the ‘90s’, UNCUT’s ‘Ultimate Britpop Guide’ én je vertrouwde ‘Alle Top 10 Lijstjes’.
Zij het nooit helemaal van harte. Thom Yorke staat er op elke foto uit de jaren 90 namelijk bij alsof iemand net vloeibare lijm met rode bosmieren in zijn boxershort goot én zijn favoriete National Geographic-docureeks over subtropische wandelende takken gecanceld is. Maar de muziek? Onmisbaar. Nou. Niet dat Radioheads debuut ‘Pablo Honey’ (1993) zo’n wereldplaat is. Zelfs niet eens eentje van polderlandformaat. Het schijfje kwam niet verder dan een zuinige 22ste plaats in de UK Albums Charts.
Maar dat eerste wapenfeit telde natuurlijk de getormenteerde distortionzelfkastijding van ‘Creep’. Een nummer dat de cartoonfiguurtjes Beavis & Butt-Head vakkundig op MTV recenseerden met de woorden “If they didn’t have a part of the song that sucked, then it’s like, the other part wouldn’t be as cool.”
Nauwelijks vier jaar na ‘Creep’ schreef Radiohead muziekgeschiedenis met ‘OK Computer’ (1997). Nog eens drie later herschreven ze zelfs de hele muziekgeschiedenis tout court met ‘Kid A’ (2000). Maar even, héél even was Radiohead een onversneden Britpopband. En maakten ze met ‘The Bends’ (1995) een van de beste Britpopplaten ooit.
Van de openingsscheur in titelsong ‘The Bends’, Jonny Greenwoods zielenversplinterende gitaarsolo in ‘High & Dry’ tot het bloedmooie boodschappenlijstje ‘Fake Plastic Trees’ en de sombere kippenvel van afsluiter ‘Street Spirit (Fade Out)’.
Laat die fanboys maar briezen en schuimbekken. Het Radiohead van 1995 weglaten uit eender welke Britpopbespreking? Dat zou je reinste heiligschennis zijn. Net als het onvermeld laten van ‘Everything Must Go’ (1996) van de Manic Street Preachers. Zeker ook eens opzoeken, en snel wat!
7. Supergrass

De bakkebaarden van Gaz Coombes zijn zo indrukwekkend dat ze hun eigen lemma in elke zichzelf respecterende poprockmuziekencyclopedie verdienen. Net als het uiteraard ook het oeuvre van zijn band Supergrass.
Toen het Oxfordse trio (Gaz oudere broer Rob Coombes sloot zich pas in 2002 als officiële toetsenist aan – hoewel mans Hammond-orgeltje natuurlijk al sinds den beginne de Supergrass-platen opluistert) in oktober 1994 de vitaliserende oplawaai ‘Caught By The Fuzz’ op debuutsingle perste, wisten kenners genoeg.
Parlophone schoof de donkerharige boefjes met plezier een platencontract onder de neus. Een prima investering. ‘I Should Coco’ werd het best verkopende debuutalbum op het Duits-Britse label sinds vier keurig geknipte knapen uit Liverpool in 1963 het Verenigd Koninkrijk veroverde met ‘Please Please Me’. Met ‘Alright’ gaf Supergrass de Britse jeugd een hedendaags surrogaat voor de ‘Teenage Kicks’ van The Undertones uit de jaren 70. De glorieuze single kriebelde ook over de Atlantische Oceaan onder ongewassen tieneroksels dankzij een plaatsje op de toen razendpopulaire ‘Clueless’-soundtrack.
Van jong zijn wisten Coombes & co dan ook alles. Een 15-jarige Gaz schreef ‘Caught By The Fuzz’ nadat de arm der wet hem arresteerde voor ongeoorloofd cannabisbezit. De puberband groeide letterlijk in de schijnwerpers op. Zonder daarbij ooit hun jeugdige branie te verliezen. De tweede plaat van de ‘Best British Newcomer’ op de Brit Awards 1996 kreeg doodleuk de titel ‘In It For The Money’ (1997) mee.
Waar voor hun geld kregen de luisteraars wel. Na het horen van het vinnige ‘Richard III’-punkriff holde Liam Howlett naar de platenboer voor een exemplaar. De The Prodidy-DJ zette het album op 1 in zijn eindejaarslijstje. ‘Sun Hits The Sky’ glijdt dan weer naar binnen als een met royale hoeveelheid ijsblokjes gevulde Tequila Sunrise bij 35 graden in augustus.
Supergrass maakte uiteindelijk zes platen. En daar zit geen enkele slechte tussen. Nummer 7, werktitel ‘Release the Drones’ kwam er nooit. Niet getreurd. Gaz Coombes solocarrière is een hoogst smakelijk digestief. Net als de continue geruchten over een nieuwe Supergrass-reünie. Of was dat optreden op het Taylor Hawkins Tribute Concert in Wembley nu écht jullie laatste rit, jongens?!
6. Elastica
Eind 1997 loopt Damon Albarns veelbesproken relatie met Justine Frischmann na zeven jaar spaak. De Blur-frontman doet wat elke zelfondernemende artiest dan hoort te doen. Hij bezweert zijn demonen en verpakt zijn hartenpijn in het album ‘13’. Dat levert briljante songs op zoals het hartverscheurende ‘No Distance Left To Run’ en ‘Tender’: hoop in de vorm van een gospelkoortje, akoestische gitaarakkoorden en de warme gloed van een 7 minuten en 40 seconden knisperend haardvuur.
Zelf kon die Justine Frischmann ook wel een aardig Britpopdeuntje schrijven. In 1991 verliet de gitariste Suede, de band die ze samen met haar toenmalige geliefde Brett Anderson in 1988 aan het Londense University College oprichtte. De Suede-zanger verteerde de breuk met een geslaagde gooi naar het absolute rocksterrendom. Frischmann richtte ondertussen haar eigen band Elastica op.
Elastica, dat naast de stoere Britpopmuze, ook nog drummer Justin Welch, bassiste Annie Holland en gitariste Donna Matthews telde, gaf het door haantjes gedomineerde muziekgenre een flinke injectie oestrogeen. Net als Sleeper, Echobelly, Lush, Catatonia en zoveel andere onterecht vergeten Britpopbands met frontvrouwen die hun mannetje stonden tussen de ongeschoren Britse brulboeien en ‘lad culture’ van midden jaren 90.
De eponieme debuutplaat ‘Elastica’ scheerde in maart 1995 als een cokeverslaafde Concorde naar de eerste plaats in de UK Albums Chart. Het werd bestverkopende debuut sinds Oasis’ in 1994 met ‘Definitely Maybe’ de deur van het Engelse muzieklandschap als een stel Manchester City-hooligans uit zijn hengsels trapte. Het verkooprecord bleef bovendien meer dan een decennium staan tot de puisterige Artic Monkeys in januari 2006 ‘Whatever People Say I Am, That’s What I’m Not’ bij de platenboer legden.
Het miljoenensucces van uppercuts als ‘Stutter’ en ‘Connection’ was geen lang leven beschoren. De Welshe leadgitariste Donna Matthews verliet in 1999 de band na een knoert van een heroïneverslaving. Naast verdovende substanties, writers block en wisselende bandleden, waren er de plagiaatrelletjes met Wire en The Stranglers. Toegegeven. Dat beest van een bassriff waarmee ‘Line Up’ het album opende, was zo schaamteloos gejat van Wire’s ‘I Am The Fly’, dat zelfs een zelfverklaarde liedjesdief als Noel Gallagher er in het holst van de nacht niet mee zou wegkomen.
Toen Elastica in 2000 eindelijk haar langverwachte tweede album ‘The Menace’ loste, logen de tegenvallende recensies en verkoopcijfers er niet om. Britpop was over. Ook het vuur van Elastica, die ooit zo schroeiende komeet doofde rakelings uit. De band rond Justine Frischmann skipte de opnamesessies voor plaat nummer drie en zette er in oktober 2001 definitief een punt achter. Frischmann hing haar zwarte Fender telecaster aan de wilgen, verkaste naar de VS en trouwde daar met een meteorologist. En haar gebroken ex, Damon Albarn? Die begon datzelfde jaar een nieuw leven als Gorillaz-opperhoofd.
5. The Verve

Iedereen die ook maar een greintje muzikaal verstand had, wist midden jaren 90 al donders goed dat vier bleke magere jongens uit het Engelse Wigan met ‘A Storm in Heaven’ (1993) en ‘A Northern Soul’ (1995) twee van de beste platen uit dat sowieso al glorieuze muzikale tijdperk afleverden. Alleen. Die psychedelische debuutplaat en grootste opvolger braken bezwaarlijk potten in de Britse hitlijsten.
Noel Gallagher wist het anders wel. The Chief prees Richard Ashcrofts genie op ‘Cast No Shadow’, de achtste track van Oasis’ majestueuze tweede plaat ‘(What’s The Story) Morning Glory?’ (1995). Om niets aan het toeval over te laten, vermeldde Gallagher zelfs de frontman van The Verve én zijn genie letterlijk in het cd-boekje met de niet mis te verstane woorden ‘… is dedicated to the genius of Richard Ashcroft’. Van klare taal gesproken.
Twee jaar later lag ‘Urban Hymns’ (1997) in de rekken. Het werd met meer dan 10 miljoen verkochte schijfjes een van de best verkopende albums in de Britse muziekgeschiedenis. ‘Bitter Sweet Symphony’ en de legendarische videoclip waar de onstuitbare zanger iedereen aan gort wandelt op het voetpad van het Engelse Hoxton, luidde in de zomer van 1997 eindelijk de welverdiende Blitzkrieg in. Al hield zag de groep tot 2019 geen cent van de royalties. Het nummer slenterde namelijk voort op een sample van een niet-geclearde orkestrale versie van The Rolling Stones ‘The Last Time’. De legende wil dat niet Mick Jagger en Keith Richards, maar hun hebberige gewetenloze manager Allen Klein het feestje verpestte.
Kop op. Want de fenomenale plaat baarde met de ‘The Drugs Don’t Work’, ‘Lucky Man’ en ‘Sonnet’ nog drie andere wereldsingles van formaat. De Brit Awards voor ‘Best British Group’ en ‘Best British Album’ werden unaniem afgeklopt. Maar toen The Verve zijn BRITs incasseerde, was het zorgeloze Britpop-tijdperk alweer op zijn retour. Net als het commerciële hoogtepunt van de groep. De band gaf er in de lente van 1999 de brui aan.
Richard Ashcroft zwoer nooit meer met gitarist Nick McCabe, bassist Simon Jones en drummer Peter Salisbury het podium te delen: “You’re more likely to get all four Beatles on stage.” En toen was daar plots ‘Forth’ (2008), de onverwachte vierde plaat van The Verve met de ijzersterke single ‘Love is Noise’. Inclusief doortochten op grote zomerfestivals als Coachella, Glastonbury, Rock Werchter en Pinkpop. Maar lang duurde het hernieuwde feest niet. Nog geen jaar laten verklaarden McCabe en Jones dat alle bruggen met Ashcroft alweer verbrand waren. Voorgoed, deze keer?
4. Suede

Als je wat Britpopliedjes van ‘The Big Four’ achter elkaar luistert, valt het je meteen op. Al die bands lijken in de verste verte niet op elkaar! Nét dat maakte het hele tijdperk zo opwindend. En met die ‘Grote Vier’ doelde de Britse muziekpers vanaf 1994 uiteraard op Suede, Pulp, Oasis en Blur. Binnen dat illustere kwartet bekleedde Suede een hoogst bijzondere positie.
Suede gaf met grootse singles als ‘The Drowners’, ‘Metal Micky’ en ‘Animal Nitrate’ het officieuze startsignaal voor de hele Britpophype. Of toch als je de pennenlikkers van NME, Melody Maker en andere Engelse muziekblaadjes mocht geloven. De Madchester-scene rochelde haar laatste doodsreutel op. Muziekclub The Haçienda en Factory Records bepaalden niet langer wat hip was. Over de Atlantische Oceaan ramden getroebleerde langharige jongens in flanellen houthakkers hemden ondertussen hun woede uit in het grungegenre.
En dan was daar plots Suede. De band rond de hoogst flamboyante charismatische Brett Anderson en Bernard Butler, een knul die zichzelf gitaar leerde door liedjes van The Smiths uit te vlooien en zo een van de beste Engelse snarenbezweerders sinds Johnny Marr werd. Toen in de lente van 1993 de fel geanticipeerde debuutplaat verscheen was het hek helemaal van de dam. Instant nummer 1 in de hitlijsten, de Mercury Music Prize, en een eeuwige vermelding in het grote muziekgeschiedenisboek als dé oerknal waaruit al het Britpopleven sproot.
Opvolger ‘Dog Man Star’ (1994) wisselde de openlijk Bowie en The Smiths-invloeden van het debuut voor meer duistere pathos, en was met voorsprong nóg beter. Kenners spreken dan al snel van ‘het magnum opus’. Of was het alweer de zwanenzang? De wielen van de liedjesschrijftandem Brett Anderson en Bernard Butler stokten abrupt. De gitarist verliet in onmin de band. Sessiemuzikanten moesten de losse eindjes in de opnamestudio afwikkelen. Over en uit, voor Suede? Want de nieuwe snoepjes heetten nu Oasis, Blur en Pulp. Dat dacht dat vileine muziekpers toch. Ze konden onmogelijk fouter zitten.
Richard Oakes, een 17-jarig jochie uit Engelse kuststadje Poole speelde op de audities zijn vijfhonderd concurrenten moeiteloos onder tafel. Gewapend met een nieuwe snarenplukker ging Anderson weer aan het schrijven. Dat ging moeiteloos. Want dat 17-jarige jochie bleek niet alleen een meestergitarist, maar ook een uitzonderlijk getalenteerde songsmid.
De rest is zoals men zegt geschiedenis. In het najaar van 1996 sloeg Suede keihard terug met ‘Coming Up’. Een in vernieuwd levenslust badend geluid dat tegelijkertijd schatplichtig bleef aan Suedes oude vertrouwde glamsound. Mét daarop maar liefst vijf monstersingles, waaronder het onweerstaanbare vagebondenanthem ‘Trash’.
3. Pulp
Soms moet je wat geduld hebben. Jarvis Cocker was 15 toen hij in 1978 het toen nog omvangrijker getitelde ‘Arabacus Pulp’ boven de doopvont hield. Het ambitieuze schooljongetje uit Sheffield moest wachten tot midden jaren 90 voor zijn band enige roem van betekenis oogstte. Maar toen ging het meteen ook hard. Compleet waanzinnig hard, zelfs.
Na een heel decennium van aanmodderen in de jaren 80 en ver daarbuiten, bracht vierde langspeler ‘His ‘n’ Hers’ (1994) eindelijk de verhoopte doorbraak. Een gesmaakte negende plaats in de UK Album Charts en Mercury Music Prize waren slechts stilte voor de storm. Toen in de herfst van 1995 ‘Different Class’ verscheen, rukte die plaat het dak eraf met windkracht 12 op de schaal van Beaufort.
‘Common People’ en ‘Disco 2000’ werden instant-klassiekers. Zowel de BBC Radio 6 Music-luisteraars als de lezers van het Amerikaanse muziekblad Rolling Stone kroonden het schijnbaar vrolijk gek rondstuiterende ‘Common People’ tot ultieme Britpopsong. Dat wil wat zeggen, in een muzieklandschap waar Oasis en Blur ondertussen over de straten van de Britse hitlijsten rolden. Britpop was meer dan muziek. Het was een beweging, een levensstijl. En Jarvis Cocker voerde als een volleerd uitzinnig spastisch dansende orkestmeester met rubberen ledematen in zijn colbertje de natie aan toen Pulp zijn werkelijk legendarische performance van ‘Common People’ op Glastonbury 1995 bracht.
‘Different Class’ won volstrekt welverdiend de Mercury van 1996 en is nog steeds een ‘conditio sine qua non’ voor elk muziekoverzicht van midden jaren 90. Maar het feest rond Jarvis Cocker en zijn klasbakken Candida Doyle, Russell Senior, Mark Webber, Steve Mackey en Nick Banks, bleef niet duren. Met het even gedistingeerde als deprimerende meesterwerk ‘This is Hardcore’ gaf Pulp in 1998, compleet bewust dan nog, Britpop en zijn commerciële alomtegenwoordigheid de genadeklap.
Overigens. Alleen een gentleman als Jarvis Cocker komt in woke-tijden nog weg met lyrische ontboezemingen als ‘You are hardcore, you make me hard’ uit de weergaloze epische intrieste titeltrack en de lijmsnuivende senioren van leadsingle ‘Help the Aged’. Het ambitieuze schooljongetje uit Sheffield had zolang naar die wereldroem gezocht. En toen ze er eindelijk was, kon hij zich niet snel genoeg weer uit de voeten maken. Maar dan wel in stijl en onnavolgbaar dansend op zijn pas gepoetste ‘Cuban heels’. Dat dan weer wel.
2. Blur

Toen Blur in 1991 ‘Leisure’ dropte, liet niets vermoeden dat het kwartet rond Damon Albarn nauwelijks vier jaar later in de boksring zou stappen met Oasis om uit te maken wie nou de beste Britpopband was. De tabloids smulden van de legendarische rivaliteit tussen de Londense universitair geschoolde middenklassers met een zwak voor The Kings vs. The Beatles aanbiddende working class heroes met smetteloze modkapsels uit Manchester.
Hoogtepunt was 14 augustus 1995. Die dag won Blur ‘The Battle of Britpop’ van Oasis. Blur sleet 274.000 exemplaren van hun nieuwste single ‘Country House’. Oasis moest het met een verkoop van 216.000 verkochte exemplaren ‘Roll With It’ exemplaren stellen.
De nederlaag maakte de Gallagher-broertjes er evenwel niet nederiger op. Enkele weken later peuterde de Britse zondagskrant The Observer de woorden “I hate that Alex and Damon. I hope they catch Aids and die.” uit Noel Gallagher los. Maar kijk. In 2017 jamt The Chief vrolijk mee op ‘We Got the Power’, van Albarns 21ste-eeuwse virtuele hobbyprojectje Gorillaz.
Blur won dan wel ‘The Battle of Britpop’, Oasis claimde twee decennia later naar waarheid ‘We won the war!’. En inderdaad. Oasis’ tweede plaat ‘(What’s the Story) Morning Glory?’ (1995) versplinterde later dat jaar moeiteloos Blurs vierde langspeler ‘The Great Escape’. Zelfs Damon Albarn zou achteraf bekennen dat die plaat best wel een béétje suckte.
Gelukkig telt de Blur-backcatalogue verder een hoop heerlijke snoepjes. Het met viervoudig platina bekroonde ‘Parklife’ (1994) ademt uit elke porie zoveel Britsheid dat de Royal Mail er een postzegel van zou moeten maken. Wat het postbedrijf van het Verenigd Koninkrijk ook effectief deed in 2010. Openingstrack ‘Girls & Boys’ entert het album met een baslijntje, zo aanstekelijk stuiterend dat zelfs de meest rabiate muziekhater al vier maten verder willens nillens de dansvloer aan stukken stampt.
Titelsong ‘Parklife’ met de iconische spoken word-stukjes van Phil Daniels (je kent zijn stem van ‘Chicken Run’) schopte het tot ‘British Single of the Year’ en ‘Video of the Year’. Én de eindceremonie van de Olympische Spelen in Londen 2012, niet te vergeten. Maar Blurs belangrijkste album telde ook ernstigere en emotionelere koek als ‘End of a Century’ en het rijkelijk donker georkestreerde ‘To the End’.
Oasis was een oerkracht. Maar Blur vond zichzelf voortdurend opnieuw uit. Graham Coxon vuile riff ‘Song 2’-riff reet de vijfde rauwe langspeler ‘Blur’ (1997) open en verzekerde Blur van het internationale Amerikaanse succes dat zoveel Britpopconcullega’s nooit écht helemaal vonden. Noel Gallagher gaf later zelfs grif toe dat hij wou dat hij openingsnummer ‘Beetlebum’ had geschreven.
Ondertussen veranderde aan het thuisfront het Britse muzikale landschap met rasse schreden en werd de commerciële houdbaarheidsdatum van Britpop pijnlijk duidelijk. Dat niets voor altijd is, bleek een droeve wetenschap die ook voor Albarns privéleven opging. Eind 1997 dumpt Elastica-aanvoerster Justine Frischmann de Blur-frontman.
De 29-jarige zanger raakt de bodem, krabbelt naar boven en houdt er prachtsongs als ‘Tender’ én het geinige ‘Coffee & TV’-videoclipje aan over. Maar het prachtalbum ‘13’ brengt een nieuw verlies. Terwijl Damon zijn verdriet lijmt en onder auspiciën van producer William Orbit – de man achter Madonna’s ‘Ray of Light’-succes – in de studio het experiment opzoekt, groeien de frontman en zijn jeugdvriend Graham Coxon steeds verder uit elkaar. In 2002 verlaat de schuchtere gitarist de band.
‘It’s over’? Die droeve ‘No Distance Left to Run’-lyric moet je met een korrel zout nemen. In 2015 verbaast een herenigd Blur de wereld met de comebackplaat ‘The Magic Whip’. En daarbij blijft het niet. In 2023 gaan de vier de boer op voor een nieuwe wereldtournee. Ze zijn dan wel halfweg de vijftig. Maar spelen doen ze nog steeds alsof die hele Britpophype nog maar nét moet beginnen. ‘Woo-hoo!’
1. Oasis

“You can have it all, but how much do you want it?”, beloofde Oasis’ energieke debuutsingle ‘Supersonic’. Zelf wou de band uit Manchester het allemaal. En ze kregen het ook. Dat was het resultaat van hard werk, behoorlijk onsubtiel geritsel in de platenkast van de voorbij decennia, én buitenaards arrogant zelfvertrouwen. En natuurlijk twee volstrekt unieke getalenteerde geezers genaamd Noel en Liam Gallagher. Zijnde één briljante songsmid en diens jongere broertje die simpelweg geboren was voor een leven als grootste frontman van de jaren 90. “That’s where I’m meant to be – on the front covers.”, verklaart Liam nadat hij voor het eerst de voorpagina van NME haalt. – “OASIS: What the world is waiting for”, kopt het toonaangevende Britse muziekblad in juni 1994.
Aanvankelijk stelde het bandje rond Liam nochtans geen fluit voor. ‘Rain’ zoals het kwartet in hun onstaansjaar 1991 nog heette, ontbeerde songs, een eigen sound en ambitie. Tot Liams vijf jaar oudere broer Noel de oefenruimte binnenwandelde op zijn Adidas-sneakers. Een kerel die wel al iets gezien had van de wereld, als roadie voor de Inspiral Carpets. Tussen het feesten en versterkers slepen door, schreef de roadie zijn eigen liedjes op zijn Epiphone. Die zou hij nu met gitarist Bonehead, bassist Guigsy en drummer Tony McCarroll perfectioneren tot regelrechte wereldhits.
“Tonight, I’m a Rock ‘N’ Roll Star!” sneerde Liam ondertussen op 31 mei 1993 de micro van de King Tut’s Wah Wah Hut toe. Oasis had die dag maar drie eigen liedjes mee. Eindigen deden ze met een chaotische cover van ‘I Am the Walrus’. Want al in het prille begin maakten de broertjes Gallagher geen geheim van hun grootste inspiratiebron: The Beatles. En copieuze hoeveelheden ‘Cigarettes & Alcohol’, natuurlijk.
Creations Records-baas Alan McGee was die avond een van de weinige aanwezigen in de iconische Schotse muziekclub. McGee mocht dan wel continue onder invloed zijn – maar de oren van de ontdekker van The Jesus and Mary Chain en Primal Scream functioneerden meer dan behoorlijk. Eind augustus 1994 verscheen ‘Definitely Maybe’. Oasis’ machtige debuut veranderde op slag de Britse muziekgeschiedenis. Amerikaanse grungebands jammerden dat het een lieve lust was. Thom Yorke neuzelde in ‘Creep’ wat voor een beklagenswaardige lelijke weirdo hij wel niet was.
Dat soort zwartgalligheid was niet aan Oasis besteed. “You and I are gonna live forever!” klonk het vastberaden in Oasis’ derde single. Een hele generatie Britse jongeren trok zich gretig op aan die uitgestoken hand. Zoveel jaar later blijft ‘Live Forever’ dé trots hemelhoog opgestoken optimistische middelvinger tegen alle deprimerende bullshit. Na de gruwelijke aanslagen in de Manchester Arena zingt het publiek de lyrics luidkeels mee met Liam en de padvinders van Coldplay op het One Love Manchester-benefietconcert.
Wanneer op 2 oktober 1995 ‘(What’s the Story) Morning Glory?’ verschijnt, is Oasis even de grootste band ter wereld. Toegegeven, in het land van Uncle Sam weten de Gallaghers nooit het miljoenensucces van de UK Singles Chart te evenaren. Maar de culturele nalatenschap blijkt immens. Wanneer in 2020 Spotify bekend maakt dat voor het eerst een jaren 90 liedje de kaap van 1 miljard streams verbrijzelde, heet dat liedje uiteraard ‘Wonderwall’. En er is geen plek ter wereld waar de aanwezigen elkaar niet broederlijk en zusterlijk in de armen vallen als de eerste pianoakkoorden van ‘Don’t Look Back in Anger’ de ruimte oplichten.
Op 10 en 11 augustus 1996 heeft Oasis een afspraak met de eeuwigheid voor het belangrijkste muziekevenement van het decennium. Een kwart miljoen fans verzamelt twee avonden voor wat dan het grootste openluchtoptreden in de Britse muziekgeschiedenis heet. Nog eens 2,25 miljoen anderen zitten teleurgesteld thuis te knarsetanden omdat ze naast een ticket grepen. Zulke waanzinnige cijfers zijn ongezien. En Oasis weet het verdomd goed. “This is history, this is history, right here, right now!”, glundert Noel Gallagher als hij de oneindige mensenzee voor het podium monstert.
Maar niets is voor altijd. Ooit dooft zelfs de grootste ‘Champagne Supernova’. Met de megalomane derde plaat ‘Be Here Now’ (1997) treedt het verval in. ‘The Masterplan’ (1998), een compilatie B-kantjes demonstreert fijntjes dat zelfs Noels tweederangs liedjes de nummer 1 singles van andere bands met de vingers in de neus onder de grasschoden trappen. Na de eeuwenwisseling blijkt de spoeling beduidend dunner. Al glinsteren op elke nieuwe cd gelukkig ook pareltjes als ‘Stop Crying Your Heart Out’, ‘Songbird’ en ‘The Importance of Being Idle’.
Niet alleen de muzikale output sputtert. Ook het legendarische gebekvecht tussen ‘The Chief’ en ‘Our Kid’ neemt almaar verontrustende proporties aan. 28 augustus 2009 is de druppel die de emmer doet overlopen. Die dag slaat Liam Noels favoriete rode Gibson ES-355 aan gort backstage op het Rock en Seine-festival in Parijs. Een luthier weet later het kostbare instrument te lijmen. De breuk tussen de Gallaghers blijkt helaas definitief.