Economen worden vaak gezien als egoïstische, zelfzuchtige en berekenende individuen die hun eigenbelang boven dat van anderen stellen. Dit vooroordeel is even hardnekkig als het idee dat wiskundestudenten vaak sociaal onhandige autisten zijn en biologiestudenten allemaal eco-hippies. Ten eerste zijn deze vooroordelen natuurlijk onjuist (en dat weten de meesten stiekem ook wel!).
Wat veel mensen echter niet weten of zich onvoldoende realiseren, is dat al deze wetenschappelijke disciplines minstens evenveel subdisciplines hebben als er andere disciplines zijn. Binnen elke subdiscipline, ook wel stroming of school genoemd, verschillen de meningen tussen haar volgers aanzienlijk, vaak zelfs meer dan tussen totaal verschillende disciplines. Een gedragseconoom zal bijvoorbeeld sneller opvattingen delen en het eens zijn met een sociaal psycholoog dan met een klassieke econoom. Een econometriestudent zal makkelijker kunnen praten met een wiskundige dan met een gedragseconoom. Het idee dat alle economen min of meer hetzelfde zijn, is dus verre van waar.
In deze top 9 bespreken we negen stromingen binnen de economie om te laten zien dat vooroordelen over economen, hoewel misschien niet geheel onjuist, in ieder geval grove versimpelingen van de werkelijkheid zijn. We laten deze negen stromingen antwoorden geven op zes vragen of stellingen, en aan de hand van de antwoorden kun je zien hoe verschillend de meningen en opvattingen zijn binnen deze subdisciplines. Als je daarna nog steeds gelooft dat alle economen uit hetzelfde hout gesneden zijn, tja.
Let op, de schrijver van dit stuk heeft geen diploma in economie op zijn naam staan. Er is dus een kans dat echte economen het gevoel zullen hebben dat er te weinig is beschreven of dat het verkeerde aspect is benadrukt. Ik heb geprobeerd zo beknopt mogelijk de kern van de volgende negen stromingen te beschrijven, maar zelfs over de kern kan men van mening verschillen. Voel je vrij om een discussie te starten in de commentaren.
De eerste paar alinea’s hieronder zijn wat langer omdat er een aantal termen moeten worden toegelicht. Voor ongeduldige lezers is er een handig (kort) overzicht te vinden in dit schema (niet door ons gemaakt, maar desalniettemin nuttig!).
1. Klassieke economie
De klassieke economie is, ondanks wat de naam doet vermoeden, de eerste moderne school in de economie. Economen binnen deze stroming gaan ervan uit dat markten zichzelf reguleren, zonder hulp van buitenaf. Belangrijke (en bekende) namen van klassieke economen zijn onder andere Adam Smith (1723-1790), Thomas Malthus (1766-1834) en John Stuart Mill (1806-1873).

De economie bestaat uit: klassen. De klassieke economie ontstond in een tijd waarin de maatschappij sterk gesegregeerd (gescheiden) was in klassen. Er was een grote arbeidersklasse (eerst grotendeels boeren, later steeds meer industriële werkers), een kleinere groep bourgeoisie en tot slot een heel kleine groep aristocraten. Deze klassen hadden ieder hun eigen vorm van inkomen (loon, kapitaal en rente). In de klassieke economie werd deze klassenindeling als een bestaand feit beschouwd (wat ook werkelijk zo was).
Individuen in de economie zijn: egoïstisch en rationeel. Let op, egoïstisch in de economische zin heeft niet de negatieve connotatie die het in de volksmond heeft. Egoïstisch voor economen betekent dat iemand zijn eigen belang altijd voorop zet, boven alles. Het betekent echter niet dat, wanneer hij zijn of haar eigen belangen heeft bereikt, hij of zij geen interesse heeft in andermans belangen. Echter, een egoïstisch persoon zal eerst zijn eigen belangen behartigen. Rationeel betekent dat de persoon een logische keuze maakt, dat wil zeggen, van alle opties die hem of haar gegeven worden, zal hij/zij de meest nuttige voor zichzelf verkiezen. Dat is veelal de optie die de meeste waarde oplevert (meestal in geldelijke vorm, maar het kan ook ‘plezier’ waarde zijn, bijvoorbeeld) voor de minste kosten (wederom meestal monetair, maar kan ook verlies van status, bijvoorbeeld, zijn).
De wereld is: zeker. Klassieke economen geloven in een zekere wereld, een ‘kenbare’ wereld. Dit is weerspiegeld in hun rationele individu; immers een persoon kan slechts een volledig rationele keuze maken tussen alle opties als hij a) alle opties weet, b) weet wat alle voor- en nadelen zijn van alle opties en c) weet wat de gevolgen zijn van het kiezen van iedere optie. Dit onderdeel is overigens een van de heikele punten aan de klassieke economie waar veel latere stromingen zich tegen keerden.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: productie. Met productie wordt onder andere productie van goederen bedoeld, maar het uiteindelijke doel daarvan is de circulatie van geld (let op, de circulatie van geld, niet geld op zichzelf). Economen geloven in productie en handel van het geproduceerde goed als een manier van waarde vermeerdering. Dat een product maken waardevermeerdering oplevert, lijkt vanzelfsprekend. Immers, een hoop schroeven en metalen platen zijn voor weinig mensen erg nuttig, maar wanneer iemand er een auto van produceert, dan is het product, de auto, iets dat voor veel mensen meer waarde heeft dan de berg schroeven. Om zulke waardevermeerdering te bewerkstelligen, moeten ook de juiste grondstoffen en halffabrikaten bij de juiste mensen aankomen. Bovendien moeten eindproducten ook worden gekocht. Dit alles heeft te maken met waardevermeerdering.
Adam Smith gaf als voorbeeld voor waardevermeerdering de simpele verhandeling van één product: het product van persoon A en het geld van persoon B hebben beide hun waarde, maar als de vrijwillige en volledig rationele transactie tussen beide heeft plaatsgevonden, dan zijn beide als het goed is beter af (anders hadden ze rationeel gezien nooit de transactie gemaakt). Derhalve is de waarde van het product bij persoon B en het geld bij persoon A in de latere situatie meer waard. Er heeft waardevermeerdering plaatsgevonden door handel. En om te kunnen handelen, moet er geproduceerd worden. Dus, als er productie is, verdienen mensen, en dat kan weer worden uitgegeven om meer te produceren. Zolang de productie-motor blijft draaien, zo wil de theorie, zal er welvaart gegenereerd worden. Tot dusver een (zwaar versimpelde) uitleg van waar de economie zich mee moet bezighouden, volgens klassieke economen.
Verandering van de economie is mogelijk via: kapitaalophoping en investering.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: Een vrije markt, zonder inferentie van overheid en zonder regulatie. Als mensen volledig rationeel zijn (een aanname die de klassieke economie aangaat), dan zal de markt zichzelf reguleren en is er geen noodzaak om van buitenaf bij te sturen. Sterker nog, dit kan enkel negatief uitpakken. Laissez-faire (oftewel, hands off) beleid dus.
2. Neoklassieke economie
De naam zegt het al, neoklassieke economie is een economische school of stroming die opkwam na de klassieke economie. Neoklassieke economie lijkt in veel aspecten op klassieke economie, maar er zijn een aantal verschillen. Neoklassieke economen kijken bijvoorbeeld meer naar het nut van een product voor de gebruiker, de gebruikswaarde. De neoklassieken kwamen derhalve meer in de buurt van het aan ons bekende vraag en aanbod denken.
De economie bestaat uit: Individuen. Niet zozeer hele klassen in de maatschappij, maar iedere individu onafhankelijk van zijn of haar medemens wordt door neoklassieke economen gezien als de eenheid waaruit de economie is opgebouwd.
Individuen in de economie zijn: egoïstisch en rationeel. Op dit punt zijn de neoklassieke economen het grotendeels eens met hun klassieke collega’s. Er zijn over het algemeen drie aannames waar een individu aan voldoet, volgens (neo)klassieke economen: 1) individuen hebben voorkeuren die bekend zijn en een vaste waarde hebben (dat wil zeggen, een persoon weet van zichzelf dat hij vanille-ijs lekkerder vindt dan chocolade-ijs, en aardbei-ijs het allerlekkerst), 2) individuen hebben de neiging om hun eigen nut te maximaliseren (en bedrijven hun winst) en 3) individuen kiezen en handelen op basis van volledige en relevante informatie (ze kennen alle opties en alle voor- en nadelen van deze opties).
De wereld is: zeker, met berekenbare risico’s. De term berekenbaar risico duidt aan dat er een vast aantal alternatieven beschikbaar is (denk bijvoorbeeld aan, het zal regenen, of het zal droog blijven) en dat er een bekende kans verbonden is aan ieder alternatief (laten we zeggen, 20 % kans op regen). Berekenbare risico’s als zodanig laten ons dus uitrekenen wat de verwachte uitkomst is van keuzes. Laten we het verwachte nut uitrekenen van de keuze om naar buiten te gaan. Stel dat als je naar buiten gaat, je zó blij zal zijn als het zonnetje schijnt, dat het gelijk is aan twee vanille-ijsjes, maar zó verdrietig als het regent, dat het ‘min’ vier ijsjes is. Blijf je binnen dan win noch verlies je een ijsje, je blijft neutraal. Een berekenbare waarde-inschatting kan nu gemaakt worden vóórdat je naar buiten gaat. Er was 20 % kans op een verlies van 4, bij regen, en 80 % kans op een winst van 2 bij zon: je totale verwachte waarde is dan 2.4 ijsjes. Derhalve is de logische beslissing om het risico te nemen en naar buiten te gaan. Natuurlijk kan je, als je deze beslissing maar één maal hoeft te maken, altijd pech hebben en in de regen terecht komen, in welk geval je niet 2.4 ijsjes, maar de hele vier ijsjes aan verdriet zult ervaren! (Overigens denken economen doorgaans niet in termen van ijsjes, maar geld).
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: handel en consumptie. Met een grote interesse voor de waarde van producten voor de consument, is het niet onlogisch dat neoklassieke economen vinden dat dit het onderwerp is voor economen om zich mee bezig te houden. Wanneer, zo zijn zij van mening, we precies weten wat de waarde is van consumeren, kunnen we gedrag voorspellen en wellicht zelfs hele markten beïnvloeden (vraag en aanbod).
Verandering van de economie is mogelijk via: Individuele keuzes. Neoklassieke economen geloven dat de beslissingen die individuen nemen op basis van hun voorkeuren en inschattingen van risico’s een grote invloed hebben op de economie als geheel. Door hun keuzes kunnen zij bijvoorbeeld de vraag naar bepaalde producten en diensten sturen, wat op zijn beurt invloed heeft op prijzen en productie.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: Sommige neoklassieke economen erkennen dat de ‘alleswetende en volledig rationele’ individu niet bestaat en deze economen zullen het nut inzien van interventie (invloed van de overheid op de markt). Andere neoklassieke economen geloven dat het wel (binnen redelijke grenzen) mogelijk is voor individuen om rationeel te handelen, en zij geloven net als klassieke economen dat een vrije markt volledig vrij moet worden gelaten. Het neoklassieke perspectief kan dus variëren tussen pleiten voor een laissez-faire benadering en steun voor beperkte overheidsinterventie om marktfalen te corrigeren en economische efficiëntie te bevorderen.
3. Marxistische economie
De marxistische economie streeft naar een socialistische revolutie en centrale planning om een klasseloze maatschappij te bereiken waarin de belangen van de arbeiders centraal staan. Hieronder worden enkele kernaspecten van de marxistische economie verder uitgewerkt:
De economie bestaat uit: klassen. Marxistische economen zijn het grotendeels eens met de klassieke economie over het bestaan van klassen, maar hun doel is om deze klassenverdeling te overwinnen door middel van revolutie en het bereiken van een klasseloze samenleving.
Individuen in de economie zijn: egoïstisch en rationeel, net als in de klassieke economie, met uitzondering van arbeiders die strijden voor de klasseloze maatschappij. Marxistische economen erkennen de invloed van sociale en economische structuren op individueel gedrag en geloven dat individuen handelen in het belang van hun klasse.
De wereld is: zeker, zoals in de natuurkunde vastgesteld is (was). Marxistische economen geloven in de wetmatigheid van historische processen en dat het kapitalisme uiteindelijk zal leiden tot zijn eigen ondergang.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: productie, net als in de klassieke economie. Marxistische economen leggen de nadruk op de productie en de arbeidsrelaties die daarin plaatsvinden, waarbij zij de uitbuiting van arbeiders door kapitalisten bekritiseren.
Verandering van de economie is mogelijk via: klassenstrijd en technologische vooruitgang. Marxistische economen geloven dat verandering in de economie voortkomt uit de strijd tussen verschillende klassen en de technologische ontwikkelingen die de productieverhoudingen beïnvloeden.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: Socialistische revolutie en centrale planning. Marxistische economen pleiten voor het omverwerpen van het kapitalistische systeem en het vestigen van een socialistische orde, waarin de productiemiddelen gemeenschappelijk eigendom zijn en de economie centraal wordt gepland om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking. In deze visie zou de staat een actieve rol spelen in het beheersen en sturen van de economie, en zouden de winsten van de productie gelijkmatig worden verdeeld onder de bevolking.
4. Ontwikkelingseconomie
Ontwikkelingseconomie is een sub-discipline van de economie die zich richt op het bevorderen van economische groei en ontwikkeling in ontwikkelingslanden of lagere inkomenslanden. Deze benadering legt de nadruk op het versterken van binnenlandse markten en het beschermen van de nationale economieën van de onstabiele internationale markten. Hieronder volgt een samenvatting van enkele kernaspecten van de ontwikkelingseconomie:
De economie bestaat uit: Hoewel ontwikkelingseconomen zich niet per se richten op de aard van de economie, ligt hun focus meer op de nationale marktstructuren en de ontwikkeling van binnenlandse economieën. Ze kijken voornamelijk naar de macro-economische aspecten van de economie, zoals handel, productie en groei.
Individuen in de economie zijn: niet de belangrijkste focus voor ontwikkelingseconomen, aangezien zij zich vooral richten op de macro-economische aspecten van de economie. Hun aandacht gaat uit naar de grootschalige economische processen en structuren die van invloed zijn op de ontwikkeling van landen.
De wereld is: onzeker. Ontwikkelingseconomen erkennen dat de wereld complex en onvoorspelbaar is, wat invloed heeft op de economische ontwikkeling van landen en de besluitvorming van beleidsmakers.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: productie, met name binnenlandse productie om de interne markt te stimuleren. Ontwikkelingseconomen geloven dat de waardevermeerdering voornamelijk moet plaatsvinden binnen de nationale grenzen om de economische groei en ontwikkeling te bevorderen.
Verandering van de economie is mogelijk via: ontwikkeling van de productieve capaciteit. Dit betekent het verbeteren van het vermogen van een land om waardevolle en nuttige producten te produceren die kunnen bijdragen aan de economische groei en welvaart.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: ontwikkelingseconomen pleiten meestal voor tijdelijke overheidsinterventies om de binnenlandse markt te beschermen tegen de druk van internationale markten. Dit is noodzakelijk omdat, zonder bescherming, binnenlandse markten in ontwikkelingslanden vaak niet kunnen concurreren met de gevestigde internationale spelers. Overheidsinterventies kunnen bestaan uit het opleggen van importtarieven, het ondersteunen van lokale industrieën en het bevorderen van binnenlandse productie en consumptie.
5. Oostenrijkse school

De Oostenrijkse school, zoals de naam suggereert, vindt zijn oorsprong in Oostenrijk. Deze economische stroming is ontstaan in Wenen en heeft zich daar voornamelijk ontwikkeld. Belangrijke grondleggers van deze school zijn Carl Menger, Eugen von Böhm-Bawerk en Friedrich von Wieser. Tegenwoordig zijn er economen van over de hele wereld die zich met deze discipline bezighouden. Er zijn drie centrale ideeën binnen de Oostenrijkse school:
- Methodologisch individualisme: Hierbij is de nadruk op individuele acties en beslissingen, ook al wordt er naar een groter geheel gekeken.
- Subjectivisme: Dit idee stelt dat het belangrijk is wat mensen denken en doen op basis van hun beperkte kennis en inzicht, in plaats van volledig rationeel te zijn.
- Consumentensoevereiniteit: De macht van de consument om de markt via vraag en aanbod te beïnvloeden.
De economie bestaat uit: Individuen met beperkte kennis van de wereld om hen heen en hun eigen belangen en voorkeuren.
Individuen in de economie zijn: Egoïstisch en in zekere mate rationeel, maar hun handelingen kunnen ook worden beïnvloed door tradities en andere factoren.
De wereld is: Complex en onzeker. Er is weinig met absolute zekerheid te voorspellen.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: Handel.
Verandering van de economie is mogelijk via: Individuele keuzes die zijn geworteld in tradities. Om grootschalige verandering teweeg te brengen, moet een grote groep mensen min of meer in dezelfde richting veranderen. Een individuele actie kan leiden tot een algemene traditie als deze door voldoende mensen wordt geadopteerd.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: Voorstanders van de Oostenrijkse school pleiten voor een vrije markt, vergelijkbaar met wat klassieke economen voorstaan.
6. Schumpeterianisme of innovatie-economie

Joseph Schumpeter (1883-1950), naar wie deze stroming is vernoemd, was een econoom en politicus uit de vorige eeuw die veel heeft bijgedragen aan de economische theorie. Hoewel hij door veel traditionele economen niet erkend werd voor zijn werk, heeft Schumpeter wel veel aansluiting gevonden bij andere disciplines, met name politicologie en bedrijfskunde. Innovatie-economie is gebaseerd op twee aannames:
1) het uiteindelijke doel van economisch beleid moet zijn een toename in productiviteit (maar niet per definitie productie) door innovatie en
2) dat markten die enkel gebaseerd zijn op inkomende stromingen van grondstoffen en prijssignalen van de markt, niet altijd effectief zullen zijn in het aanmoedigen van deze toename in productiviteit door innovatie.
Simpel gezegd, geloven economen in deze subdiscipline dat de huidige economie niet gedreven wordt door kapitaalophoping (zoals de klassieke en marxistische economische scholen meenden) maar door innovatiecapaciteit.
De economie bestaat uit: deze theorie heeft hier geen directe mening over.
Individuen in de economie zijn: niet volledig rationeel, maar soms zeer bereid tot ondernemerschap en de bron van innovatie en creativiteit.
De wereld is: complex, onzeker, en die onzekerheid is positief, want uit onzekerheid kan creatie ontstaan (innovatie).
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: productie, maar dan met name de effectiviteit van die productie. Niet zozeer méér productie is nodig voor een goede economie, maar meer productieve productie (efficiënter).
Verandering van de economie is mogelijk via: technologische innovatie. Dit is waar innovatie-economie met name om draait, het stimuleren en propageren van (technologische) innovatie.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: dit perspectief gelooft niet dat de huidige economische markt goed in staat is om innovatie te stimuleren. Daarom pleiten Schumpeterianen voor beleidsmaatregelen die innovatie ondersteunen, zoals investeringen in onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en het creëren van een gunstig ondernemersklimaat.
7. Keynesiaanse economie
John Maynard Keynes (1883-1946) was een Britse econoom uit de vorige eeuw, een tijdgenoot van Schumpeter, die een economische theorie opstelde waar veel economen op hebben voortgebouwd. Ter ere van zijn grondwerk werd de stroming naar hem vernoemd. Er zijn echter ontzettend veel Keynesiaanse economen, die met deze vrij populaire stroming binnen de economie hebben gewerkt. Keynesiaanse economie stelt dat vooral op korte termijn, met name gedurende recessieperiodes, de economische productie vooral gestuurd wordt door de totale uitgaven van een economie. Dat uitgavenpatroon hoeft niet altijd overeen te komen met de productiecapaciteit van een economie, zodat bijvoorbeeld de vraag naar productie, werkplekken en geld de capaciteit van de economie sterk kan overschaduwen (in geval van een recessie, bijvoorbeeld). Hierdoor argumenteren Keynesianen dat het nodig is dat er een publieke sector is die de private sector reguleert, zoals een centrale bank, een fiscale eenheid en andere regelingen. Met andere woorden, Keynesianen zijn voor een gemengde regulering, voornamelijk gedragen door de private sector, maar ondersteund en gereguleerd door overheden. Dit idee van de economie heeft model gestaan voor vele economieën in ontwikkelde landen.
De economie bestaat uit: klassen.
Individuen in de economie zijn: niet volledig rationeel. Hoewel veel mensen het wel proberen te zijn, is iedereen beperkt door gewoonten en biologische (dierlijke) driften. Daarnaast is de mens ambigu en egoïstisch.
De wereld is: onzeker.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: een breed scala aan onderwerpen, zolang een deel van de economen zich bezig houdt met productie. Andere economen kunnen zich richten op verschillende ‘hobby’-projecten.
Verandering van de economie is mogelijk via: diverse wegen, aangezien Keynesianen het onderling niet altijd eens zijn over de exacte mechanismen.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: zoals in de introductie al stond, zijn Keynesianen te vinden voor het idee van een gemengde economie, met enige staatsregulering, zoals fiscale instellingen en regels voor werklozen en arbeidsongeschiktheid. Dit kan ook het gebruik van fiscaal en monetair beleid omvatten om economische groei en stabiliteit te bevorderen.
8. Institutionele economie
Institutionele economie richt zich voornamelijk op het evolutionaire proces dat instituties doormaken vanaf het moment dat ze worden gecreëerd tot het moment dat ze door andere regelgeving worden vervangen. Een institutie is een set van regels of een stabiel en herhaald patroon van gedragingen. Onze rechtsgang is een institutie, maar het huwelijk is dat ook, bijvoorbeeld. Institutionele economie stelt dat deze instellingen de economie kunnen vormen en beïnvloeden. Markten worden gezien als onderdeel van een web van instituties die door mensen zijn gecreëerd, andere delen van het geheel zijn individuen, bedrijven, landen, naties, maar ook abstracte zaken als ‘sociale normen’, mores en waarden. Het is een van de minder bekende stromingen binnen de economie, maar desalniettemin eentje die tegenwoordig vaak aan bod komt.
De economie bestaat uit: individuen en instituties.
Individuen in de economie zijn: gelaagde individuen. De mens werkt in laagjes, met instinct als onderste laag, daarna de gewoonte, daarna ons geloof en tot slot onze rede. In alledaags gedrag kan deze opdeling worden gezien in verschillende handelingen. Instinctief ademen we op ieder moment van de dag (tenzij er iets goed mis is, natuurlijk). Uit gewoonte eten we (tenzij we heel erg hongerig zijn, dan eten we vanwege instinct), en vanuit ons geloof gaan we wel eens naar de kerk, of zijn we trouw aan onze man/vrouw. Tot slot kunnen we met rede allerlei andere handelingen doen, bijvoorbeeld je adem inhouden omdat je een duik neemt, vasten omdat je af wil vallen, en niet naar de kerk gaan omdat je actief hebt besloten een atheïst te zijn. Individuen handelen dus voor verschillende ‘redenen’ (zij het instinct, gewoonte, of andere redenen). Ook economische handelingen (kopen, verkopen, produceren, et cetera) kunnen dus gedaan worden om verschillende redenen. Het heeft dus volgens institutionele economen weinig zin om simpelweg te zeggen dat mensen handelen vanwege rationele overwegingen. Zelfs al zijn ze volledig rationeel, dan zijn er nog instituties om rekening mee te houden.
De wereld is: complex en onzeker. Niet alleen kunnen we niet weten of iets gaat gebeuren of niet (onzeker), we weten niet eens wat er gaat gebeuren (complex), laat staan met welke kans.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: diverse aspecten, waarbij productie wellicht een rol speelt, maar niet het belangrijkste is in deze stroming.
Verandering van de economie is mogelijk via: interactie tussen individuen en instituties, en daarnaast de evolutie van instituties over langere tijdsspanne.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: dit hangt af van de econoom en diens interpretatie van de instituties en hun effect op de economie. Institutionele economen kunnen uiteenlopende beleidsaanbevelingen doen, afhankelijk van hun analyse van de bestaande instituties en de manier waarop deze de economie beïnvloeden.
Enkele mogelijke beleidssuggesties vanuit een institutioneel economisch perspectief kunnen zijn:
Hervorming van bestaande instituties: Als bepaalde instituties inefficiënt blijken of ongewenste effecten hebben op de economie, kunnen institutionele economen aanbevelen deze te hervormen of te vervangen door nieuwe, beter functionerende instituties.
Versterking van de rechtsstaat: Institutionele economen kunnen de nadruk leggen op het belang van een goed functionerende rechtsstaat voor een gezonde economie. Dit kan betekenen dat ze pleiten voor investeringen in juridische infrastructuur, zoals rechtbanken, of in de opleiding van juristen en rechters.
Bevordering van goed bestuur: Goed bestuur op zowel nationaal als lokaal niveau kan bijdragen aan een beter functionerende economie. Institutionele economen kunnen pleiten voor maatregelen om corruptie te bestrijden, transparantie te vergroten en de doeltreffendheid van overheidsorganen te verbeteren.
Aanpassing van sociale normen en waarden: Aangezien sociale normen en waarden ook deel uitmaken van het institutionele kader, kunnen institutionele economen pleiten voor maatregelen om deze aan te passen in de richting van meer proactieve, innovatieve en duurzame gedragspatronen.
Stimulering van samenwerking en coördinatie: Institutionele economen kunnen het belang van samenwerking en coördinatie tussen verschillende actoren in de economie benadrukken. Dit kan betekenen dat ze pleiten voor publiek-private partnerschappen, sectorale samenwerkingsverbanden of regionale ontwikkelingsstrategieën.
9. Gedragseconomie
Gedragseconomie is een interdisciplinaire benadering van de economie die traditionele economische gedachten en theorieën verbindt met andere sociale wetenschappen zoals psychologie, sociologie en antropologie. Deze benadering richt zich op de economische besluitvorming van individuen, waarbij nauwkeurig wordt onderzocht hoe psychologische, sociale, cognitieve en emotionele factoren van invloed zijn op hun keuzes. Gedragseconomie verwerpt het idee van de volledig rationele individu en hanteert in plaats daarvan het concept van ‘bounded rationality’, waarbij mensen weliswaar rationeel willen handelen, maar beperkt zijn door hun kennis, beschikbare tijd en andere beperkingen.
De economie bestaat uit: individuen, organisaties en instituties.
Individuen in de economie zijn: beperkt rationeel. Dit houdt in dat mensen soms rationeel over een keuze willen nadenken, maar vanwege beperkingen in tijd en kennis niet volledig rationeel kunnen zijn. Bovendien kiezen mensen soms voor een snelle, ‘goed genoeg’ oplossing in plaats van het uitgebreid afwegen van alle beschikbare opties.
De wereld is: complex en onzeker, vergelijkbaar met de institutionele economie.
De economie moet zich voornamelijk bezighouden met: hoewel productie een belangrijk aspect is, ligt de focus van gedragseconomen op individuele keuzes en besluitvorming.
Verandering van de economie is mogelijk via: verschillende methoden, hoewel dit vaak niet de primaire focus is van gedragseconomen.
Beleidssuggesties vanuit dit perspectief: overheidsinterventie wordt door gedragseconomen vaak niet als problematisch beschouwd, mits de individuele autonomie behouden blijft. Een zekere mate van consumentenbescherming kan nuttig zijn, gezien de beperkte rationaliteit van individuen.
Disclaimer: de auteur van deze top tien is geen econoom. Hoewel ik mij heb ingelezen in dit onderwerp, kunnen er onvermijdelijk fouten of onvolledigheden in de tekst zijn geslopen. Mocht u opmerkingen of suggesties ter verbetering hebben, laat het dan vooral weten in de reacties, zodat we samen de tekst kunnen verbeteren.