Heel de wereld kent België als het land van ‘De Smurfen’ en ‘Kuifje’. Als ze het niet verwarren met Frankrijk, tenminste. Steven Spielberg wou kost wat kost de eerste ‘Tintin’-blockbuster maken. In miljoenen huiskamers volgden kinderen in de jaren 80 de tekenfilmavonturen van Peyo’s blauwe witgemutste kaboutertjes. Je zou haast vergeten dat deze tv- en Hollywoodsterren hun carrière op een stripplaatje begonnen.
Niet zomaar een stripplaatje natuurlijk. Belgische striptekenaars en -scenaristen als Hergé, Willy Vandersteen en André Franquin krabbelden hun onuitwisbare handtekening in het kleurrijke overzichtsboek van het Europese stripverhaal. Of ‘De Negende Kunst’, zoals bewonderaars het stripgenre plechtstatig noemen. Een term die bedacht werd door Morris, het Vlaamse brein achter de revolverheld Lucky Luke.
België lijkt vaak een compleet absurd land met zijn Vlaams-Waalse tegenstellingen, meurende ‘hellhole’ van een Brusselse metropool en onbegrijpelijk politiek surrealisme. Maar de kruisbestuiving van Nederlandstalige en Franstalige stripmakers baarde in Brussel net knetterende onsterfelijke stripstrookjes. Je vindt in de nationale hoofdstad dan ook het indrukwekkend Belgische Stripmuseum, tientallen stripwinkels en meters hoge fraaie stripmuren volgekliederd met kleurrijke personages uit het Belgische beeldverhaal.
Als een douanier door een Belgische paspoort snuffelt, schiet hij spontaan in de lach. Want in dat bordeaux boekje pronken sinds 2022 maar liefst 14 alom geliefde Belgische stripfiguren. Natasja, Marsupulami, Kari Lente en Bollie & Billie haalden dit lijstje net niet. Benieuwd welke Vlaamse, Waalse en Brusselse wereldbefaamde striphelden dan wel? Dát ontdek je in deze Top 10 Bekende Belgische stripfiguren.
1. Kuifje (‘Les Aventures de Tintin’). De bekendste belgische stripfiguur
Op 10 januari 1929 introduceerde Hergé zijn ‘Tintin’ in ‘Le Petit Vingtième, de jeugdbijlage van dagblad ‘Le Vingtième Siècle’. Hergé’s tekenstijl was meteen onmiskenbaar en zou menig striptekenaars voor altijd beïnvloeden.
De als Georges Remi (1907 – 1983) geboren Brusselaar inktte zijn cartoonfiguurtjes met een constante lijndikte in een realistisch decor. Al in het eerste avontuur van de onverschrokken reporter, ‘Les Aventures de Tintin, reporter du Petit “Vingtième”, au pays des Soviets’, zag de bolide waarmee de jonge held voor een politievliegtuig wegscheurde er voor die tijd behoorlijk geloofwaardig uit. Of toch alvast geloofwaardiger dan een draadharige, witte foxterriër genaamd ‘Milou’ die zijn baasje luidop in het Frans aanmaant te versnellen.
Natuurlijk was van de namen Kuifje en Bobby in 1929 nog geen sprake. Hun avonturen verschenen de eerste jaren exclusief in het Frans. De Vlaamse jeugd ontmoette Tintin’ en zijn onafscheidelijke hondje ‘Milou’ eind 1940 op de strippagina van ‘Het Laatste Nieuws’. Maar het zou nog tot 1943 duren voor hun Brusselse stripheld in ‘De geheimzinnige ster’ zijn Nederlandse naam ‘Kuifje’ kreeg.
In 1951 stak het gekuifde Belgische stripfiguurtje Het Kanaal over. Daar presenteerde uitgeverij Casterman hem aan het jonge Britse volkje in ‘King’s Ottokar Sceptre’ als ‘a French boy’. Wel ja. En dan achteraf maar janken dat de halve wereld denkt dat Kuifje uit Frankrijk komt.

Hergé stierf op 3 maart 1983 voor hij het 24ste Kuifje-avontuur kon voltooien. ‘Kuifje en de Alfa-kunst’ verscheen drie jaar later postuum, als gebundelde nagelaten schetsen. De grootmeester wenste namelijk dat niemand na zijn dood nieuwe Kuifje-strips zou maken. De 23 volwaardige albums zijn dan ook ongeëvenaarde tableautjes in de galerij van ‘De Negende Kunst’. Al mag ook wel gezegd worden dat de eerste albums je beslist niet altijd omver blazen met hun wereld vernieuwende scenario’s. Met racistische en xenofobische vooroordelen, daarentegen. Zoals zoveel kunstenaars moest Hergé natuurlijk eerst een beetje zijn stem zoeken.
Vanaf het vijfde album, ‘De Blauwe Lotus’ (1936), had de Brusselaar gevonden wat hij zocht. De stripmaker dompelde zich voortaan helemaal onder in de exotische locaties en intrigerende thema’s waar zijn held tegen wil en dank in verzeild raakte. Tijdens zijn rondreizen stempelde de jongeman wel 22 landen af op zijn paspoort. De reporter cirkelde zelfs tot ver buiten de aardse atmosfeer. Lang voor het internettijdperk wisten Belgische schoolkinderen al alles over ruimtevaart dankzij het prachtig geïllustreerde tweeluik ‘Raket naar de maan’ (1953) en ‘Mannen op de maan’ (1954). En dat lees je goed. Niet Neil Armstrong, maar Kuifje zette als eerste zijn voet op de maanbodem!
Tijdens al die fantastische belevenissen sloot de reporter vriendschap met fascinerende bijpersonages als de kloeke operazangeres Bianca Castafiore, de potdove, in opzienbarende uitvindingen gespecialiseerde Professor Zonnebloem en het stuntelige detective-duo Jansen & Janssen.
De vermakelijkste vaste sidekick deed uiteraard zijn intrede in ‘De krab met de gulden scharen’ (1941). De in hoogst originele vloeken en krachttermen grossierende whisky verslaafde Kapitein Haddock bleek het perfecte tegengewicht voor de al bij al vrij brave Brusselse reporter. De populaire chagrijnige zuiplap heeft beslist een belangrijk aandeel in de meer dan 250 miljoen verkochte stripalbums. Niet voor niets baseerde Steven Spielberg zijn CGI-succes ‘The Adventures of Tintin: The Secret of the Unicorn’ (2011) op de klassieke verhaallijn rond Kapitein Haddocks illustere voorvader, François de Hadoque.
2. De Smurfen (‘Les Schtroumpfs’)

We stellen de teletijdmachine scherp op de zomer van 1957, in een niet nader genoemd horeca-etablissement aan de Belgische Noordzeekust. Je zou het niet zeggen aan de wijn op tafel, maar hier wordt je reinste stripgeschiedenis geschreven.
Tijdens een etentje onder collega’s zoekt een al behoorlijk beschonken Peyo (pseudoniem van de Brusselse Pierre Culliford (1928 – 1992)) tevergeefs naar het woord voor een zoutvaatje. “Passe-moi le schtroumpf”, ordonneert hij dan maar zijn tafelgenoot André Franquin. – “Tiens, voilà ton schtroumpf’, antwoordt die ad rem. Al snel ‘schtroumpfen de striptekenaars zich het hele etentje door.
Ziedaar de oorsprong van ‘Les Schtroumpfs’, zoals de blauwe baasjes in Peyo’s moedertaal eten. De Brusselaar introduceerde zijn kaboutertjes in 1958 in het ‘Johan en Pirrewiet’-verhaal ‘La Flûte à six Schtroumpfs’ (‘De fluit met zes Smurfen’). Dat avontuur verscheen eerst als vervolgstrip in het Franstalige weekblad ‘Spirou’. Hoofdredacteur Yvan Delporte overtuigde Peyo om de bijfiguurtjes te promoveren tot hoofdpersonages. Prompt verzon Delporte ook een half dorp aan nieuwe Smurfen met elk hun eigen eendimensionele karakter.
In 1959 verscheen het eerste eigen avontuur ‘Les Schtroumpfs noirs’ (‘De zwarte Smurfen’). Maar De Smurfen zouden zich pas écht een weg naar wereldroem smurfen met de animatiereeks van Hanna-Barbera, de Amerikaanse tekenfilmstudio waaruit ‘The Flintstones’, ‘Yogi Bear’ en ‘The Jetsons’ ontsproot. De serie die liep van 1981 tot 1990 bleek een laaiend succes. Al is het scabreuze fletse negende en laatste seizoen te mijden als de kookpot van tovenaar Gargamel.
Drie decennia na de dood van hun geestelijke vader Peyo (1928 – 1992) hebben de Smurfen niets aan populariteit ingeboet. Ze smurfden een hele nieuwe generatie fans bij elkaar met een trio CGI-/-live-actionfilms en genoeg Smurfenhits, poppetjes, puzzels, videospelletjes en andere blauwkleurige parafernalia. Wanneer het hoofdpersonage van de cultfilm ‘Donnie Darko’ (2001) bloedernstig over je seksualiteit speculeert, heb je het helemaal gemaakt als cultuurfenomeen.
3. Lucky Luke

“I’m a poor lonesome cowboy, and a long way from home …”, neuriet Lucky Luke aan het einde van elk stripalbum. Waarop hij met zijn trouwe schimmel Jolly Jumper, ‘het slimste paard ter wereld’, de ondergaande zon tegemoet rijdt. Immer op zoek naar nieuwe avonturen in het 19de-eeuwse Amerikaanse Wilde Westen.
Maar zo eenzaam is die revolverheld heus niet. ‘De man die sneller schiet dan zijn schaduw’ is wereldberoemd. Oscarwinnaar Jean Dujardin mat zich in 2009 een geel hemd en rood sjaaltje aan voor de liveaction verfilming van de iconische stripcowboy. Het resultaat was zacht gezegd een tikkeltje minder memorabel dan de vrolijke Hanna-Barbera-animatiereeks uit de jaren 80. De scherpschutter heeft ook al sinds de komst van de handheld games en de Commodore 64 tientallen videospelletjes op zijn naam.
Maar in de eerste plaats blijft Lucky Luke natuurlijk een stripheld. Eentje wiens westernavonturen in wel 30 talen beschikbaar zijn. Niet gek dat zijn talrijke bewonderaars daarom zo vaak vergeten dat hij uit het potlood van een Belgische tekenaar vloeide. Morris, een pseudoniem van de Kortrijkzaan Maurice De Bevere (1923 – 2001), toverde in 1946 de dolende eenzaat tot leven in het verhaaltje ‘Arizona 1880’ voor het speciale eindejaarnummer ‘Almanach 1947’ van het stripweekblad Robbedoes.
Niet elke tekenaar is een even begenadigd schrijver. Gelukkig kreeg Morris vanaf 1955 gezelschap van René Goscinny. Je weet wel. De Fransman die als kind in een ketel vol met humordrank viel en vanaf 1959 met Albert Uderzo de wereld veroverde met ‘Asterix’, de bestverkochte Europese stripreeks.
Maar zijn cowboyverhalen verkochten anders ook niet gek. De ‘Lucky Luke’-albums die Morris en Goscinny samen maakten, staan op eenzame hoogte. Goscinny’s meesterzet bleek album 12, ‘De neven Dalton’. Daarin komen Joe, Jack, William en Averell Dalton verhaal halen voor de moord op de Daltonbende. Het beruchte viertal zou sindsdien menigmaal Lucky Lukes pad kruisen, tot groot jolijt van de fans die de uitgever bedolven onder de lezersbrieven om de koudgemaakte échte Daltons terug te halen.
Gezond weetje: in zijn 54ste avontuur ‘Fingers’ uit 1983 ruilde de kettingrokende cowboy na jaren kritiek van bezorgde ouders en kankerpreventie-organisaties zijn eeuwige peuk in voor een grasstrootje. Dat leverde bedenker Morris vijf jaar later een medaille van de Wereldgezondheidsorganisatie op.
4. Suske en Wiske

De langstlopende stripreeks van de Benelux? Die staat op naam van ‘Suske & Wiske’. Op 30 maart 1945 publiceerde Willy Vandersteen (1913 – 1990) al het eerste stripstrookje van het avontuurlijke duo in ‘De Nieuwe Standaard’. Vandaag plaatsen de Vlaamse kranten ‘De Standaard’ en ‘Het Nieuwsblad’ nog steeds elke dag een halve pagina van het nog te verschijnen nieuwe album. Na meer dan 365 avonturen knipoogt Wiske nog steeds even enthousiast de lezers tegemoet op het vertrouwde laatste plaatje waarmee elk verhaal eindigt.
De succesreeks heette aanvankelijk nog de ‘De avonturen van Rikki en Wiske’. Wiskes grote broer Rikki verdween na één verhaal echter al compleet uit de strip. Aan het begin van ‘Het eiland Amoras’ stuurde tante Sidonia de knul op pad met een schoenenbon en dat was meteen ook het laatste dat we van die brave jongen hoorde. Of toch tot het personage in 2003 eerherstel kreeg in ‘De gevangene van Prisonov’.
Suske bleek echter een meer dan waardige vervanger. Aanvankelijk was hij een agressief baasje, maar al snel ontpopte hij zich tot de beste vriend die een meisje met een lappenpopje zich wensen kan. De tweede strip introduceerde meteen ook de briljante professor Barabas (bedenker van geniale uitvindingen zoals de Gyronef, Teletijdmachine en Klankentapper!).

Opvolger ‘De Sprietatoom’ (1948) introduceerde Lambik, zodat de ouderloze kinderen nu voortaan een opvliegende surrogaat-oom met een hart van koekebrood hadden. Gaandeweg kreeg het ‘Suske & Wiske’-universum vorm. In 1953 debuteerde de goedhartige bonk Jerom, toen nog een brute onbehouwen oerkracht, in ‘De dolle musketiers’.
In 1948 trok Hergé aan Vandersteens mouw om de verkoopcijfers van de Nederlandstalige editie van het stripweekblad ‘Kuifje’ op te krikken. En of Vandersteen dat deed. De zogenaamde ‘Blauwe Reeks’, die prachtverhalen als ‘Het Spaanse spook’ en ‘De Bronzen sleutel’ telt, behoort tot het beste wat de Vlaamse stripgeschiedenis ooit heeft voortgebracht. Niet voor niets roemde Kuifjes geestelijke vader de Antwerpse striptekenaar als ‘De Bruegel van het Beeldverhaal’.
In 1974 nam medewerker Paul Geerts de fakkel over. Hoewel Vandersteen Geerts en zijn latere opvolgers duidelijke regels gaf (zo mogen Tante Sidonia en Lambik nooit trouwen), blijken ‘Suske & Wiske’ duidelijk beter bestand tegen de veranderende tijdsgeest, trends en almaar voorbijvliegende hypes dan hun bravere collega Jommeke. De grauwe plotlijnen waar Charel Cambré en Marc Legendre het duo tormenteerde in de volwassen spin-offs ‘Amoras’ en de ‘Kronieken van Amoras’ zijn beslist niet van de poes.
5. Robbedoes & Kwabbernoot (‘Spirou & Fantasio’)

Begin 1938 besloot de Waalse uitgever Jean Dupuis dat de Belgische jeugd wel een leuk stripblaadje kon gebruiken. Dat werd ‘Robbedoes’ (‘Spirou’), het oudste striptijdschrift van België. De Nederlandstalige redactie gaf er in 2005 jammerlijk de brui aan. Maar in het Franstalig landgedeelte verrast ‘Spirou’ nog steeds wekelijks abonnees met ‘52 pages de bande dessinée’.
Dupuis was er vroeg bij. Het eerste nummer van het weekblad Kuifje (‘Tintin’ in het Franstalige België) verscheen pas op 26 september 1946. Waar Hergé en zijn copains de statische ‘klare lijn’ van de ‘Brusselse School’ in hun stripplaatjes belichaamden, verkozen Dupuis’ huurlingen een levendige dynamische stripverhaalstijl boordevol vrolijke bewegingen. Stripconnaisseurs spreken ook wel van de ‘School van Marcinelle’ – naar het Henegouwse plaatsje Marcinelle, waar Robbedoes’ uitgeverij stond.
Maar monsieur Dupuis’ nieuwbakken weekblad miste nog iets. Een mascotte, die zijn naam met het stripblad zou delen. Daarvoor werd de Franse tekenaar Rob-Vel (nom de plume van Robert Velter) opgetrommeld. De Fransman die als zestienjarige nog bijkluste als ‘liftboy’ in het London Ritz Charlton moest niet lang zoeken naar inspiratie. Hij zette een schalks kereltje in een rood piccolokostuum op papier. Het personage kreeg de naam ‘Spirou’, wat in Wallonië zoveel betekent wildebras en de Nederlandse vertaling ‘Robbedoes’ meekreeg.
Allemaal goed en wel. Maar wat loopt een Frans stripfiguurtje dan in dit lijstje te doen? Nou. Rob-Vel deed na enkele jaren al afstand van zijn auteursrechten. Zo werd Robbedoes een van de weinige Belgische striphelden waarvan het eigendom niet bij de bedenker (of zijn, doorgaans met argus ogen wakende, erfgenamen) ligt, maar een uitgeverij. Gelukkig was Dupuis een uitgever met het creatieve hart op de juiste plaats. Doorheen de jaren demonstreerden meer dan twintig stripmakers hun interpretatie van de voormalige Moustic Hotel-liftboy.
Zo groeide Robbedoes uit tot een van de dapperste en eerlijkste striphelden die je ooit in een Belgisch stripalbum zal aantreffen. In 1944 gaf Jijé (1914 – 1980) de ondertussen van liftjongen naar reporter gepromoveerde stripheld een trouwe metgezel. Ahum, naast het eigenwijze eekhoorntje Spip dat er al sinds 1939 bij was, natuurlijk. Dat werd de beduidend klunzigere, maar zeker even oprechte, Kwabbernoot (‘Fantasio’). Niet veel later gaf Jijé de stripreeks door aan zijn assistent en protegé André Franquin (1924 – 1997).
De avonturen die tussen 1947 en 1969 uit Franquins wonderlijke brein en behendige tekenhand floepten, behoren tot het beste wat de reeks te bieden heeft. Maar de grootmeester moest de fakkel wel doorgeven. Hij had inmiddels immers zijn handen vol met Guust Flater (‘Gaston Lagaffe’) en de Marsupulami!
6. Blake & Mortimer

Terwijl het Amerikaanse beeldverhaal al in de jaren 30 een volwassen smoel kreeg met de tronies van Prince Valiant, Flash Gordon, Dick Tracy en andere doorleefde gozers met uit graniet gehouwen koppen, bleef de façade van het Belgisch stripwezen nog opvallend groen achter de oortjes. Daar zou één man begin jaren 40 verandering in brengen. Zijn naam was Edgar P. Jacobs (1904 – 1987).
Deze voormalige operazanger schudde zonder dat hij het goed en wel besefte tijdens WO II al de voorloper van de moderne ‘graphic novel’ uit zijn mouw. En wel met ‘De “U” straal’ in het Belgische stripblad ‘Bravo!’ Een vreemde carrièreswitch. Maar de Duitse bezetter draaide de operasubsidiekraan toe, terwijl de vraag naar inlandse stripplaatjes toen net hoge toppen scheerden. Amerikaanse importcomics waren tenslotte voortaan verboden. Ja, de bezettingsgruwel kende werkelijk geen grenzen.
Edgar P. Jacobs eerste vervolgverhaal leek zo uit het Flash Gordon-universum geplukt. ‘De “U” straal’ verzamelde al snel een trouwe spionkop. Eén van die bewonderaars was Hergé, de geestelijke vader van Kuifje (‘Tintin’), en vanaf 1946 ook bezieler van het gelijknamige stripweekblad. Zo werd Jacobs tot 1950 Hergé’s eerste luitenant voor de Kuifjesavonturen. Daarna reserveerde hij zijn strakke ‘klare lijn’-stijl resoluut voor zijn eigen striphelden ‘Blake & Mortimer’. Een stijl waarmee de Brusselse artiest het eerste échte realistische Belgische beeldverhaal schiep.
Lezers van het stripblad Kuifje waren natuurlijk al goed bekend met de avonturen van de Schotse professor Philip Mortimer en zijn Welshe gabber Francis Blake, die op de loonlijst van de Britse inlichtingendienst MI5 stond. De eerste pagina van het vervolgverhaal ‘Het geheim van de Zwaardvis’ verscheen al op 26 september 1946 in het populaire weekblad.
Het grandioos getekende verhaal, waar het eminente Britse duo het natuurlijk al meteen de wereld redt van de onverbeterlijke kortgesnorde slechterik, kolonel Olrik, telde maar liefst 143 pagina’s. Toen een unicum voor een strip, zeker gezien de verzorgde details waarmee P. Jacobs zijn stripkadertjes lardeerde en het zenuwslopend spannende script vol ongewoon volwassen onderwerpen.
Het vervolgverhaal dat de Kuifjeslezers tot 8 september 1949 wekelijks in de ban hield verscheen later als de eerste drie stripalbums in de reeks. Een mijlpaal in de Belgische, zeg gerust Europese stripgeschiedenis. Doch de grote klepper moest nog komen. Wie ooit door de Brusselse Marollen banjerde weet natuurlijk over welke iconische ‘Blake & Mortimer’-album het gaat. ‘La Marque Jaune’, of zoals de Nederlandse vertaling luidt: ‘Het Gele Teken’.
7. Largo Winch

Voor de ietwat oudere Belgische stripliefhebber geldt Jean Van Hamme (°1939) als een regelrechte halfgod van de Negende Kunst. Of beter gezegd: ridder Van Hamme. Want in 2015 sloeg de Belgische koning Filip de Brusselse stripscenarist in de adelstand. Een eer die in 1999 ook al Nero’s geestelijke vader Marc Sleen toekwam.
Maar de creaties die uit Van Hamme zijn pen kropen, blijven mijlenver weg van Belgische frietkoten en wafelbak. De Brusselaar levert namelijk de scenario’s voor Grzegorz Rosiński’s epische Vikingensaga ‘Thorgal’, William Vance’ geheugenverliesactiethrillerreeks ‘XIII’ en natuurlijk het miljoenensucces ‘Largo Winch’, waarvoor Philippe Francq (°1961) het tekenpotlood vasthoudt.
‘Largo Winch’ is een buitenbeentje in dit lijstje. Om te beginnen heeft hij de kaaklijn en viriele trekken van een jonge Patrick Swayze en Kurt Russell. Tel daarbij de nobele bedoelingen van een koekjes verkopende padvinder, de paringsdrang van een volbloedhengst in de bronsttijd en de rebelsheid van een groezelig Brits punkbandje anno 1976 – en je begrijpt meteen dat de lotgevallen van Largo Winczlav, zoals-ie bij geboorte heette, beslist geen kinderstripjes zijn.
Dit uit het voormalige Joegoslavië geplukte weesjongetje erft als 26-jarige het machtig zakenimperium van zijn in hoogst verdachte omstandigheden overleden adoptievader Nerio Winch. Met een beurswaarde van 10 miljard dollar zijn dubieuze vrienden en nog dubieuzere vijanden met duivelse complotten nooit ver weg. Net als vrouwelijk schoon waar zelfs een Leonardo DiCaprio even van moet slikken.
De avonturen van deze rokkenjagende ‘miljardair in blue jeans’ met het hart op de juiste plaats boeren haast evengoed als het strippersonage zelf. De oorspronkelijk in het Frans geschreven stripboeken tikken jaarlijks haast een half miljoen exemplaren in het romaanse taalgebieden af. Maar je vindt de strips ook vlotjes in Nederlandse, Engelse, Duitse, Deense, Portugese, Spaanse, Servische, Kroatisch en Zweedse vertalingen terug doorheen Europa. Net als de twee afgeleide langspeelfilms met Tomer Sisley als rebelse hoofdrolspeler.
8. De Kiekeboes

In 1977 maakte Vlaanderen voor het eerst kennis met de familie Kiekeboe. Bedenker Merho (dat bekt beslist beter dan ‘Robert Carolus Wilhelmina Merhottein’, zoals de op 24 oktober 1948 geboren Antwerpse striptekenaar écht heet) baseerde zijn kale titelheld met de impressionante walrussnor op het gelijknamige personage uit zijn oudere broers poppentheater. Het eerste album ‘De Wollebollen’ was nog een typisch braaf verhaaltje in de traditie van ‘Suske en Wiske’. Niet gek ook. Merho verdiende tenslotte zijn sporen als Studio Vandersteen-medewerker. De Antwerpenaar zou gelukkig al snel een heel eigen, en vooral véél gewaagdere vertelstem ontwikkelen.
Terwijl Marcel Kiekeboe en zijn gezin avontuur na avontuur beleefden, introduceerde Merho hete maatschappelijke hangijzers en louche praktijken waar ze in Zonnedorp huiverig voor terugdeinzen. Racisme, hormonenhandel, belastingontduiking, fraude, vrouwenhandel, prostitutie en uiteraard gratuit seksisme en overspel – dat laatste subliem gepersonifieerd in Marcels onverbeterlijke baas Firmin Van de Kasseien.
Merho gaat werkelijk geen enkel thema uit de weg. En zoals zo vaak bij grote artiesten, zal het kransje elitaire cultuurcritici pas later zijn bijzondere bijdrage aan het Belgische beeldverhaal pas écht naar waarde schatten. Eén prestigieuze bekroning schreef de notoire ‘Laurel & Hardy’-fan alvast op zijn conto. De Boekenbeurs-bezoekers en Radio 1-luisteraars verkozen in 2014 het heerlijk zelfreflexieve ‘Album 26’ uit 1984 tot beste Belgische strip aller tijden.

Tot 2010 heette de reeks ‘Kiekeboe’. De switch naar ‘De Kiekeboes’ was niet meer dan logisch. Vader Marcel lag immers al lang onder de zoden zonder hulp van zijn vrouw Charlotte, zijn schrandere zoontje Konstantinopel en uiteraard de pittige tienerdochter Fanny. Weinig Vlaamse tekenaars slagen erin zo geloofwaardige vrouwenpersonages te tekenen als Merho. In 2003 haalde de ravissante stripheldin de cover van mannenblad P-Magazine. Je ziet het tante Sidonia of Madam Pheip niet meteen nadoen. De populariteit van het personage wordt dan ook duidelijk benut in buitenlandse uitgaven als ‘Fanny en co’, ‘Fanny et Cie’ en ‘Jo and co’.
Dé internationale doorbraak bleef jammerlijk uit. Het inlandse palmares verloor daarentegen niets van zijn glans. ‘De Kiekeboes’ slijten bijna vijf decennia na ‘De Wollebollen’ nog steeds vlotjes 90.000 exemplaren per jaar. Hun geestelijke vader levert dan ook onverdroten ijzersterke scenario’s af. Je moet er Merho’s beruchte woordspelingen en andere ongebreidelde linguïstische kwinkslagen dan wel bij nemen.
9. Jommeke

De kans is groter dat mensen morgen wakker worden met woekerende fruitbomen uit hun kruin (‘De vruchtenmakers’), uit hun bips ploffende dierenstaarten (‘Het staartendorp’) en een olifantenslurf als snufferd (‘De lustige slurvers’) … dan dat je in Vlaanderen één kind vindt dat nog nóóit van Jommeke gehoord heeft.
Er slingeren naar schatting zo’n 65 miljoen Jommeke-albums in het Nederlandstalige Belgische landsgedeelte. Meer dan 300 avonturen later, komen daar jaarlijks nog steeds 50.000 exemplaren bij. Wie had dat ooit durven denken, het knaapje met het strooien dakje op 30 oktober 1955 de strippagina van het parochieblaadje ‘Kerkelijk Leven’ instapte?
Jef Nys (1927 – 2009) droomde als twintigjarige hemelbestormer van een carrière bij Disney. Een vliegtuigticket naar de VS kwam er niet. Maar ome Walt prees wel de tekenkunsten van de Berchemse cartoonist. Nys’ knullige eerste korte Jommeke-gags vervelden in 1958 tot volwaardige vervolgverhalen in ‘Het Volk’. Vanaf het eerste album ‘De jacht op een voetbal’ ging het hard voor de 10 jaar en 4 maanden oude blonde held uit de Hemelstraat in Zonnedorp.
Al snel werd Jommeke een huisnaam voor het katholieke dagblad. Vanuit een oer-Vlaams dorpje waarin ouders er kennelijk totaal geen graten in zien dat minderjarige schoolplichtige kinderen maanden van huis zijn, zagen Jommeke en zijn vriendjes Filiberke en de Miekes werkelijk elk mogelijk plekje van de wereldbol. Daarbij krijgt het pientere kwartet steevast hulp van hun al even schrandere beestenboel (de pratende betweterige papegaai Flip, de minder spraakzame zwarte koningspoedel Pekkie en een in matrozenpakje gehulde kleine chimpansee met een voorliefde voor cacaosmeergoed). Uiteraard mag professor Gobelijn, het verstrooide brein achter briljante bedenksels als ‘De vliegende bol’, ‘Grasmobiel’, ‘Plastieken Walvis’ en flink wat onbedoelde lokale ramspoed in Jommekes heimat Zonnedorp, niet ontbreken.
Jommeke richt zich sinds den beginne op de allerjongste striplezertjes. Ook Nys’ opvolgers blijven contractueel verplicht ver weg van alles wat ook maar een beetje naar gratuit geweld, delicate politiek of ondeugende geslachtsdrift ruikt. De karakters van de klungelige booswichten die de klok rond Jommekes pad kruisen (met als vaste waarden de fortuinjagende butler Anatool en de onverholen landlopers Kwak en Boemel) zijn daar ook naar.
Al denkt wie ooit als zesjarige voor het eerst de klassieker ‘De koningin van Onderland’ met een schamel zaklampje onder de lakens las, daar beslist anders over. Nooit kwam Nys dichter bij pure horror dan in de lugubere folterkelders van het kasteel van Achterberg.
10. Nero

Je moet durven stoppen in schoonheid. Dus gaf de toen tachtigjarige Marc Sleen (met hulp van zijn trouwe tekenkracht Dirk Stallaert) in december 2002 Nero een eresaluut met ‘Zilveren tranen’. Het afscheid stelde beslist niet teleur. In het finale 217ste album van ‘De avonturen van Nero & co’ krijgt het zelfverklaard dagbladverschijnsel het voor een allerlaatste keer aan de stok met al zijn vertrouwde aartsvijanden. Geeraard de Duivel, Hela de Heks, Matsuoka, Ratsjenko en uiteraard de Maltese maffiosi Ricardo: geen booswicht die Nero niet wou uitzwaaien met een laatste kolderieke streek.
Nero en zijn geestelijke vader Marc Sleen (1922 – 2016) waren toen al lang gedecoreerde veteranen in het Belgische stripwereldje. De werkdrift van de in Gentbrugge geboren, maar al snel naar Sint-Niklaas verplantte Vlaamse striptekenaar was onuitputbaar. Al 1989 sloeg het ‘Guinness Book of Records’ Sleen tot wereldrecordhouder van langst door éénzelfde artiest getekende stripreeks.

Nero en zijn maffe kliek vol wonderlijke figuren als de stevig ‘fleur de matras’ paffende Madam Pheip, het compleet knettergekke kortgelont zeeschuimertje Tuizentfloot, de potige friturist Jan Spier, Petoetje & Petatje, en natuurlijk Nero’s briljante zoontje Adhemar (die zijn knappe naam leende aan de tweejaarlijkse Vlaamse stripprijs, ‘de Bronzen Adhemar’), zagen de naoorlogse wereld als geen andere veranderen. Met één zekerheid. De wafelenbak waarmee Madam Nero elk album plichtsgetrouw afsloot.
Wie ’s morgens zijn krantenstrookjes Nero in ‘Het Volk’, en na een voor behoorlijk wat modderslijk zorgende krantenrel in 1965, ‘De Standaard’ las, smulde bij het ontbijt van de hilarische actualiteitsknipogen. Want naast de typische sleensiaanse absurde kolder, propte de ‘tedere terrorist’ zijn Nero-strips ook tjokvol nationale en mondiale socio-politieke verwijzingen. De esthetische schoonheidsfoutjes die de bliksemsnel potloodslijpende Sleen daarbij argeloos opstapelde, bedekten zijn duizenden lezers uiteraard met de hand der liefde.